woensdag 31 december 2014

172. COLUMN VRIENDSCHAP, BRAINWASH FESTIVAL, FILOSOFIE, ARISTOTELES, DRIE SOORTEN VRIENDSCHAPPEN (NUT, HOBBY, WARE - DEEL 1/2, DEEL 2 VOLGT HIERNA): Alleen maar interesse in ware vrienden

ONDERWERPEN: ARISTOTELES - DRIE SOORTEN VRIENDSCHAPPEN

 

Rand van de maatschappij

Een nieuwe man in mijn filosofiegroep vertelde me dat de meeste vrienden van hem mensen zijn die ergens aan de rand van de maatschappij leven. Ze hebben geen cent te makken, maar je verveelt je geen moment met ze aangezien ze met de meest interessante verhalen en onderwerpen komen, aldus deze man.
Ik herken hier wel wat in. Afgezien nog van mijn gevoel dat ik qua profiel niet zou misstaan in zijn vriendenkring. Daarbij voor het gemak er maar even van uitgaande dat ik ook iemand ben die wel wat interessants te melden heeft …
 

Brainwash-festival

Niet dat al mijn vrienden aan de rand van de samenleving leven. Al klinkt dat alsof ik zoveel vrienden heb, wat niet het geval is. En misschien heb ik er zelfs nog minder dan ik besef. Een gedachte die in me opkwam eind oktober tijdens het filosofisch Brainwash-festival in Amsterdam. Waarvoor ik overigens wel door een vriend (!) was uitgenodigd.
 

Filosoof Lammert Kamphuis

Eén van de lezingen die we bijwoonden, was die over vriendschap van filosoof en theoloog Lammert Kamphuis: “How to be a better friend”. Kamphuis vertelde onder andere dat de Griekse filosoof Aristoteles al onderscheid maakte tussen drie soorten vriendschappen: je hebt vrienden die een nut hebben (je kunt ze ergens voor gebruiken), vrienden waarmee je plezier maakt en hobby’s deelt en tenslotte heb je nog je ware vrienden. Zowel voor Aristoteles als voor zijn leraar Plato was vriendschap gebaseerd op de ontdekking van gelijkheid (soort zoekt soort).
 

Ware vriendschap   

Verschil tussen de eerste twee en de laatste is dat vriendschappen die zijn gebaseerd op een nut of een gezamenlijke hobby zullen verdwijnen op het moment dat het nut of de gezamenlijke hobby er niet meer is, terwijl de écht goede vriendschappen (langer) blijven bestaan omdat ze niet van dat soort factoren afhankelijk zijn. Bij ware vriendschap draait het er vooral om dat je elkaar mooi vindt als persoon. Dat je kunt genieten van elkaars karakter en dat je elkaar volledig  vertrouwt.
Kijkend naar deze indeling lijkt het me geen gewaagde veronderstelling ervan uit te gaan dat deze ook in meer of mindere mate geldt voor relaties. Mijn ex-vrouw en ik kenden elkaar bijvoorbeeld van tennis, maar nadat zij daarmee door een chronische rugblessure was gestopt en we niet meer samen tennisten, begon ik mij langzaam maar zeker af te vragen wat ons behalve de kinderen (klein detail) nog bond.
 

Verminderen van eenzaamheid 

Ondanks dat de lezing meer feitjes rondom vriendschap op een rijtje zette dan dat het iets nieuws bracht, bevestigde het wel iets wat ik eigenlijk al vermoedde. Namelijk dat ik iemand ben die alleen maar interesse heeft in ware vrienden. Zo zeg ik ook altijd dat ik niet aan kennissen doe en dat klopt helemaal.
De conclusie dat ik dan dus alleen ware vrienden zal hebben, lijkt vanzelfsprekend maar is dat niet. Want ik kan bepaalde mensen om me heen dan wel beschouwen als ware vrienden, maar dat wil nog niet zeggen dat dat per definitie vice versa ook zo werkt. Het kan best zo zijn dat die vrienden mij andersom juist meer zien als een vriend met een bepaald nut of met een gezamenlijke hobby.
Miljonairs die op een dag hun geld kwijtraakten, begrijpen wel wat ik bedoel. Al kan een nut uiteraard ook van niet-materialistische aard zijn. Iemand kan jou bijvoorbeeld als vriend hebben vanwege zijn behoefte aan gezelschap en het verminderen van eenzaamheid, maar er toch geen problemen mee hebben om jou “in te ruilen” op een moment dat hij een nieuwe partner vindt die ook en zelfs beter in deze behoefte voorziet. Ongetwijfeld zullen er meer mensen zijn die dit in meer of mindere mate herkennen en wel eens meegemaakt hebben (zie ook column 152).
 

Oudejaarsloterij winnen

Gelukkig trouwens maar dat ik geen miljonair ben want dan zou de naïviteit die ik op dit gebied in me heb pas echt op de proef worden gesteld. Al hoef je in dat geval natuurlijk nergens bang voor te zijn zo lang als je maar miljonair blijft. En mocht ik tegen alle verwachting in straks dan toch opeens miljonair worden door bijvoorbeeld de Oudejaarsloterij te winnen dan rest nog de interessante vraag in hoeverre ik dan nog moeilijk ga doen over al die vele vrienden en mooie jonge vrouwen die vanuit het niets plotseling in mijn leven verschijnen. Principieel en romantisch als ik ben, weet ik het antwoord hierop overigens al...
Ware vrienden, hoeveel daarvan hebben wij er eigenlijk? Hoe eenvoudig de vraag ook lijkt, moest ik er toch heel goed over nadenken toen filosoof Kamphuis het publiek deze vraag voorlegde. Want wat beschouw ik zelf als een ware vriend?
 
Hierna volgt deel 2.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.

 
Aristoteles (3x)
 
 

dinsdag 30 december 2014

171. COLUMN KERST, EENZAME KERST?, ALLEEN KUNNEN ZIJN, STRESS, GEFORCEERD GEZELLIG: "En nu zullen we het godverdomme gezellig hebben!"

KERST - ALLEEN KUNNEN ZIJN - STRESS - GEFORCEERD GEZELLIG

 

Eenzame Kerst

Met Kerst was ik alleen. Niet om zielig te doen alsof het een eenzame Kerst was, want ik kan prima alleen zijn. Bovendien wil ik benadrukken dat ik met “alleen” bedoel zonder andere mensen, want ik heb wel gezelschap van vier lieve katten.
Interessante vraag hierbij is en blijft wel of ik nou van nature zo goed alleen kan zijn of dat ik dat in de loop der tijd mezelf gewoon heb aangeleerd doordat ik vanaf mijn puberteit nergens bij hoorde en afweek van de rest. Ik hoop het eerste, maar het zou best eens zo kunnen zijn dat gewenning gevolgd door waardering hierbij een grotere rol hebben gespeeld dan ik mezelf een tijd lang heb voorgehouden. Zo was ik bijvoorbeeld voor mijn achtste jaar behoorlijk sociaal actief en aanwezig in de klas en bepaald niet de einzelgänger die ik later werd. 
 

Beroemde voetballer van Chelsea

De Kerstdagen vielen voor mijn kinderen in de week dat ze bij hun moeder waren en ik heb dat dit keer zo gelaten zonder een van de dagen te “claimen”. Ik vond het prima zo. Net als de sympathieke Scrooge voordat ie veranderde in een irritante slijmbal, heb ik niets met Kerst. Geef mij dan maar liever Sinterklaas. De Kerstman heeft geen Zwarte Piet en wat is nou een feest met een blanke baas zonder een brave knecht zeg ik altijd maar (omdat ik de Zwarte Piet-discussie nu al mis, rakel ik ‘m graag weer een beetje op). 
Als ik aan Kerst denk, denk ik aan grote (schoon) families met opa’s, oma’s, ooms en tantes, kinderen en kleinkinderen die met elkaar rond de kerstboom cadeautjes uitpakken om zich vervolgens vol enthousiasme op de kalkoen te storten. Of ik denk aan Jezus Christus. Niet omdat ik net als veel Engelse kindertjes denk dat dat een beroemde voetballer van Chelsea is die op Tweede Kerstdag een competitiewedstrijd speelt. Of dat ik denk dat met Kerst de herders kindeke Jezus hebben gevonden via Google Maps. Maar meer gewoon omdat ik zelfs als niet-gelovige nog wel het besef heb dat het feest draait om de viering van de geboorte van Jezus. Ondanks dat overigens vaststaat dat die geboorte noch op 25, noch op 26 december, noch in het jaar nul plaatsvond. Daarbij er uiteraard voor het gemak maar van uitgaande dat Jezus echt heeft bestaan. Maar dat is een andere, overigens zeer interessante discussie.
 

Onder de pannen zijn

Van mijn schoonfamilie ben ik gelukkig al jaren verlost. Dus uit beleefdheid lachen om platvloerse grapjes van zwagers die zichzelf zo ontzettend grappig vinden, hoeft niet meer. Net als dat ik mij niet langer meer hoef te storen aan een gebrek aan oprechte belangstelling. Met mijn vier katten kom ik daarin niets te kort, en zeker niet rond etenstijd.
Mijn eigen directe familie bestaat afgezien van mijn drie kinderen uit welgeteld één moeder van 84 en één alleenstaande oudere zus van 51. Waarvan voor de één bezoek in het algemeen, laat staan kerstbezoek in het bijzonder, (te) veel stress oproept waardoor getracht wordt eraan te ontsnappen door deelname aan seniorenreizen of door zich gewoon ziek af te melden. En waarvan de ander tijdens speciale feestdagen ruim op tijd zorgt ergens bij vrienden onder de pannen te zijn, omdat ”tenslotte niemand dan alleen wil zijn”.
 

Geforceerde sfeer

Afgezien van het feit dat het niet onlogisch is om als niet-gelovige, niet-rijke, gescheiden, recalcitrante vegetariër (ook dat nog) met een piepkleine familie niet veel met Kerstmis te hebben, is er nog iets wat mij eraan tegenstaat. Iets wat tevens de reden vormt waarom vakantie tot op de dag van vandaag voor mij nog steeds een negatieve associatie heeft. Dat is namelijk die stressvolle, geforceerde sfeer die eromheen kan hangen van: en nu moet het gezellig zijn.
Natuurlijk heeft dit in de eerste plaats te maken met iets persoonlijks uit mijn privéleven. Al besef ik daarbij dat het algemeen bekend is dat zowel Kerst als vakanties stress oproepen. Zo blijken er tijdens de Kerstdagen bijvoorbeeld een hoop (familie) ruzies plaats te vinden en worden de nodige relaties op de proef gesteld of uitgemaakt. Wat weer de nodige beleefdheidsbezoekjes aan schoonfamilie en geld voor cadeaus scheelt.
 

Flamberen 

Zelf heb ik niet zoveel specifieke herinneringen aan Kerst, maar staat mij nog wel die keer bij dat mijn vader een keer driftig werd omdat tijdens het kerstdessert de kersen maar niet wilden flamberen zoals ze zouden moeten. Die dingen moesten en zouden in de fik vliegen, al was het het laatste wat hij in zijn leven deed. Nee, gevoel voor dramatiek kon mijn vader niet ontzegd worden. Op vakanties hadden mijn vader en moeder ook steevast minimaal één fikse ruzie waarbij mijn vader al driftig op zijn hand bijtend meer dan eens iets pleegde te roepen in de richting van: “En nou zullen we het godverdomme gezellig hebben, want het is vakantie.” Nee, gelovig opgevoed zijn mijn zus en ik niet. Al verslond ik dankzij mijn moeder met een Protestantse achtergrond wel al die prachtige verhalen uit de kinderbijbel.
 

Vervelende flashbacks

Niet dat dit alles nou zulke enorme traumatische wonden bij mij heeft achtergelaten. Of dat mijn vader nou zo’n slechte man was (hij was juist behoorlijk zachtaardig). Maar het heeft uiteraard wel mijn beeld van Kerst en vakanties beïnvloed. Zo besloot ik op mijn twaalfde niet meer mee te gaan op vakantie en duurde het vervolgens nog vijftien jaar eer ik weer een keer op vakantie ging, maar dan zonder mijn ouders uiteraard. En toen vele jaren later mijn aanstaande ex-vrouw en ik op een dag tijdens de zomervakantie op een natte camping in Zwitserland ordinair ruzie aan het maken waren, schoten er diverse vervelende flashbacks door mijn hoofd en voelde ik mij richting de kinderen (terecht) behoorlijk schuldig. Belangrijkste verschil met mijn ouders: wij scheidden uiteindelijk wel. 
 

Kattenbrokjes gedrenkt in kerstlikeur

Wat Kerst betreft had ik het dit jaar in elk geval reuze gezellig. De kattenbrokjes gedrenkt in kerstlikeur flambeerden al bij mijn eerste poging prachtig en smaakten zo te zien hemels. Alsof er een kerstengeltje over de tongetjes van mijn katten piesten. Mijn vervloeking dat we het dit jaar met Kerst godverdomme met elkaar gezellig zouden hebben, kon gelukkig achterwege blijven.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.

 
Foto: Tonko
 

woensdag 24 december 2014

170. COLUMN DOPING, RUSLAND, ASTANA WIELERPLOEG, NEDERLANDSE TOPATLEET UIT JAREN 70, ERIC HEIDEN, JOHAN OLAV KOSS, BEN JOHNSON, CARL LEWIS (DEEL 2/2 - SLOT): "If You Don't Take It, You Won't Make It."

ONDERWERPEN - DOPING - BEROEMDE NEDERLANDSE TOPATLEET

 

Beroemde Nederlandse topatleet

Een Jaar of zes geleden had ik een beroemde Nederlandse topatleet uit eind jaren zeventig in de spreekkamer van de woningcorporatie waar ik toen werkte. Nieuwsgierig als ik ben greep ik de gelegenheid aan om hem wat vragen over zijn carrière te stellen en uiteindelijk durfde ik het ook aan om het onderwerp doping in de sport te berde te brengen.
Zonder expliciet in te gaan op zijn eigen rol hierin (later las ik dat hij ooit door een openhartige ex-collega-atleet was beschuldigd van het gebruik van anabole steroïden) maakte hij mij duidelijk dat doping in de sport veel voorkomt en veel meer dan men denkt. En ook al in zijn tijd, afgezien nog van de bekende dopingpraktijken achter het IJzeren Gordijn.

Jeugdheld Eric Heiden

Gefascineerd nam ik wat sporten en namen met hem door, waarbij hij verrassend aangaf ervan overtuigd te zijn dat voormalige topschaatsers als bijvoorbeeld Eric Heiden en Johan Olav Koss doping hadden gebruikt. Dat zij beiden uit een artsenfamilie kwamen, zei hem genoeg. Ondanks dat het allemaal slechts speculatie betrof, vond ik het toch zeer boeiend zoiets uit de mond van een ex-topsporter te horen.
Bij Koss kan ik me er nog wel iets bij voorstellen, al is het alleen al vanwege het feit dat er rondom hem en andere Noren al langer geruchten over (bloed)doping de ronde gaan. Maar dat mijn jeugdheld Eric Heiden doping zou hebben gebruikt?
Wat gelukkig voor mij en vooral voor Heiden zelf spreekt, is dat Heiden vijftien jaar voor Koss schaatste in een tijd dat het nog een echte amateursport was. Bovendien was algemeen bekend dat Heiden qua professionaliteit en trainingsuren zijn tijd ver vooruit was. Zo waren de concurrenten die een keer met hem hadden mogen meetrainen tot de conclusie gekomen dat hun eigen training gelijk stond aan de warming-up van Heiden.
 

De mens wil geloven 

Speculatie of niet, het gesprek bevestigde iets dat ik al langer vermoedde namelijk dat ik het dopinggebruik in de sport, ondanks mijn voornemen om daarin niet naïef te zijn, waarschijnlijk nog steeds enorm liep te onderschatten. Trap ik dan zelf als sportliefhebber regelmatig in de valkuil waarvoor ik in mijn columns zo vaak waarschuw: de mens wil geloven?
De mens wil geloven dat we bij de grote sportevenementen allemaal geweldige sporters zien die enkel door hard en eerlijk werk de lof en beloningen krijgen die ze verdienen.
 

Illusie van een integer sportland

Welke Nederlander is nou bereid te geloven dat onze sympathieke sporthelden van vroeger en nu zoals bijvoorbeeld schaatsers Marianne Timmer, Gianni Romme en Sven Kramer, zwemmers Inge de Bruijn, Pieter van den Hoogenband en Ranomi Kromowidjojo of atleten Ellen van Langen en Dafne Schippers hun successen wellicht mede te danken hebben aan doping?
Nee, ik wil dat ook niet geloven. Terwijl ik er aan de andere kant nota bene van overtuigd ben dat zelfs in schaatsen (waar minder geld in omgaat), maar honderd procent zeker in zwemmen en atletiek doping wordt gebruikt.
Dat is toch eigenlijk vreemd? Dus ik zou bijvoorbeeld wel bereid zijn de geruchten rondom het dopinggebruik van de Australische zwemheld Ian Thorpe te geloven. Maar dat “onze” Pieter, die als grote concurrent Thorpe een paar gevoelige nederlagen bezorgde tijdens de Olympische Spelen, misschien ook wel eens uit het verkeerde potje heeft gesnoept, zou er dan weer niet bij me in gaan?
Terecht, of ben ik op dit punt gewoon een van de vele naïeve, koppige Hollanders die de illusie van een integer sportland in stand wil houden? Ik vrees het laatste, aangezien het me inmiddels wel duidelijk is geworden dat hoe meer je je in het onderwerp doping gaat verdiepen, hoe meer dingen en personen je rondom de sporters tegenkomt die je aan het denken zetten (verdachte blessures, verdachte begeleiders/sportartsen etc.).
 

Vuilste finale ooit

Behalve dat kennis macht is, vermindert het ook naïviteit. Neem als voorbeeld de finale honderd meter mannen tijdens de Olympische Spelen in Seoul in 1988. Weer was ik een illusie armer toen eenmaal bekend werd dat tijdens deze “vuilste finale ooit” zondebok Ben Johnson - om maar een understatement te gebruiken - “bepaald niet de enige” valsspeler bleek te zijn van de acht finalisten: “If You Don’t Take It, You Won’t Make It.”
Carl Lewis, als nummer twee van deze race na de diskwalificatie van Johnson uitgeroepen tot winnaar (een van zijn negen gouden Olympische medailles), had normaal gesproken niet eens mogen meedoen aan deze Spelen. Voorafgaande aan de Spelen bleek hij al tijdens de Olympic Trials in de Verenigde Staten op doping te zijn betrapt, maar dat was subtiel door de Amerikaanse Atletiekbond in de doofpot gestopt. Lewis moest hoe dan ook winnen en zo geschiedde. Behalve als winnaar van vele wedstrijden kan ik me Carl Lewis vooral nog herinneren als die sporter die altijd zo fel van leer trok tegen van doping verdachte concurrenten. Over hoe hypocriet een mens kan zijn…
 

Nummer acht als enige dopingvrij?

Het lastigste aan doping is en blijft dat je nooit zult weten wie je kunt vertrouwen en wie niet. En je zult van veel sportwedstrijden dus nooit weten wie de meest terechte winnaar was. Was dat gewoon de nummer één omdat ze allemaal schoon waren? Of was het gewoon de nummer één omdat ze allemaal doping gebruikten? Of was het misschien toch die onbekende nummer acht omdat die als enige dopingvrij bleek te zijn? Zelfs als alle deelnemers nooit “positief” zijn getest op doping weet je het niet. Dat zegt helemaal niets. Theoretisch kunnen het allemaal Lance Armtsrongetjes of Carl Lewisjes zijn, met of zonder extra bescherming van een corrupte sportbond achter de hand. Voor het leven in de sportwereld geldt hetzelfde als voor het leven erbuiten: het is niet rechtvaardig. 
 

Speculaties

Om een column vol speculaties in stijl af te ronden: ik kijk in elk geval niet gek op als ik later te horen krijg dat topsporters als bijvoorbeeld Usain Bolt (atletiek), Michael Phelps (zwemmen), Cristiano Ronaldo (voetbal) of Rafael Nadal (tennis) wat extra pillen tijdens hun carrière blijken te hebben geslikt.
En hoe zit het dan met de Nederlanders? Met onze zwemmers en schaatsers? Wie het weet, mag het zeggen. Maar als zou blijken dat al onze toppers ook doping gebruik(t)en, kijk ik niet (meer) gek op. Hoe graag ik ook wil geloven. Dat dat niet zo is.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.


 
De vuilste finale ooit: 100 meter Seoul 1988, Ben Johnson (159) "wint" voor Carl Lewis (102).
 

maandag 22 december 2014

169. COLUMN ACTUALITEIT AFGELOPEN WEKEN, DOPING, RUSLAND, ASTANA WIELERPLOEG (DEEL 1/2 - DEEL 2 VOLGT METEEN HIERNA): Hoe zit het met de Nederlanders?

DOPING - ASTANA WIELERPLOEG - RUSLAND - NEDERLAND?

 

Yeh, right

Doping, ik heb er al een tijd niet over geschreven maar de actualiteit van de afgelopen weken schreeuwt om een nieuwe column. Eerst zag ik van de week de veelbesproken Duitse ARD-documentaire over structureel dopinggebruik in Rusland: “Geheimsache Doping, wie Rusland seine Sieger macht”. Daarna kwam het nieuws dat de Kazakse wielerploeg Astana van de UCI (internationale wielerbond) toch zijn licentie mag behouden voor de World Tour. Dit ondanks het feit dat er van de ploeg van Tourwinnaar Vincenzo Nibali afgelopen halfjaar vijf wielrenners op doping zijn betrapt en er concrete aanwijzingen zijn dat hun manager en voormalig dopingzondaar Aleksander Vinokoerov nauwe banden heeft met de bekende Italiaanse dopingarts Michele Ferrari.
Het beleid van UCI zou niet toestaan een gehele ploeg te straffen voor de fouten van individuele renners. Wat een geweldige (drog) reden! Dus als in een Tourploeg van negen man vijf renners zouden worden betrapt, zou de ploeg niet worden gestraft omdat het zou gaan om individuele renners. En als ze alle negen worden betrapt, worden ze dan ook beschouwd als negen individuele renners? Ja hoor, wielrennen is inderdaad een typisch individuele sport. Als je als ploegleider even pech hebt, kan het zomaar gebeuren dat al jouw (individuele) wielrenners onafhankelijk van elkaar en zonder dat jij het weet heel toevallig hebben besloten om doping te gebruiken. Arme Nibali ook. Die besefte natuurlijk helemaal niet dat hij zoveel beter was dan zijn ploegmaten dat deze zich gedwongen voelden om naar de pillen te grijpen om het tempo van hun klopman bij te houden. Yeah, right.
 

De Sep Blatter-methode

Natuurlijk kan ik het nu gaan hebben over mijn vermoeden dat de UCI net zo corrupt is als de grote sportbonden in Rusland of als de FIFA. Maar dat vind ik persoonlijk een inkoppertje. Zo laat de Duitse documentaire zien dat doping in alle lagen van de Russische samenleving in stand wordt gehouden, tot aan de anti-dopingbureaus (!) en de hoogste overheid toe (Poetin vermoed ik zomaar; over inkoppertjes gesproken). Wie iets voor elkaar wil krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van het verdoezelen van een "positieve" dopingtest, moet vooral veel geld meenemen en dan komt alles goed. De Sep Blatter-methode zeg maar. 
 

Niet naïef zijn

Wat doping betreft, probeer ik niet naïef te zijn. Ook al ben ik best bereid te geloven dat het dopinggebruik na de val van het IJzeren Gordijn en de ontmaskering van Lance Armstrong is verminderd, dan nog heb ik geen moment gedacht dat dit het begin van het einde van doping zou betekenen. Zo lang als de mens liegt en bedriegt en zo lang als er veel (geld) op het spel staat, zal doping blijven bestaan. Het is net als met stelen: je kunt iets nog zo goed beveiligen als je wilt, het zal dieven alleen maar uitdagen om zo innovatief te zijn dat ze toch een stap voor kunnen blijven.
 

Hoe zit het met de Nederlanders?

Veel interessanter rondom de kwestie doping vind ik de vraag: hoe zit het met de Nederlanders? Volgens mij ben ik niet de enige die gek genoeg de neiging heeft om te denken dat “onze” sporters daar niet zo aan meedoen. Maar tegelijk realiseer ik me dat ik hierin waarschijnlijk wél enorm naïef aan het doen ben.
Oké, dat ook veel bekende Nederlandse wielrenners tijdens hun carrière gewoon doping hebben gebruikt, is algemeen bekend. Maar zelfs hier betrap ik mezelf erop dat ik Bauke Mollema en Laurens ten Dam geloof als ze zeggen dat de huidige Nederlandse wielergeneratie van het post-Armstrong tijdperk schoon wil rondfietsen. Terwijl dat toch heel vreemd is als je bedenkt dat ik voor de rest geen seconde geloof dat het hele wielerpeloton nu opeens honderd procent dopingvrij zou zijn.
 

Verborgen nationalisme

Zit er dan soms toch iets van verborgen nationalisme in me dat ik zo graag wil geloven dat wij Nederlanders te braaf, eerlijk en nuchter zijn om mee te doen aan vals spelen? Of lopen we gewoon achter?
Bij wielrennen kan ik mezelf nog wijsmaken dat doping net het verschil maakt tussen de subtop waartoe de Nederlandse renners behoren en de absolute wereldtop die Tour de Frances wint. Maar als ik er vanuit zou gaan dat je met een grote sport als wielrennen alleen met doping de absolute wereldtop zou kunnen behalen, hoe zit het dan bijvoorbeeld met “onze” zwemsters of schaatsers? Waarom behoren wij daar wel tot de absolute wereldtop? Gewoon omdat dat schone sporten zijn en daar niemand doping gebruikt? Of omdat het internationaal (financieel) te onbelangrijke sporten zijn om doping voor te gebruiken?
 

Feiten over doping: doping werkt prestatiebevorderend

Voordat ik me waag aan antwoorden, is het misschien handiger om te beginnen met wat feiten over doping. Eerste feit is dat doping prestatiebevorderend werkt, al zal het voor de ene sport meer zin hebben dan voor de andere. Hoe meer het in een sport draait om zaken als bijvoorbeeld techniek en intelligentie (veelal nature-factoren: aangeboren gave/talent) hoe minder zin doping zal hebben. Daartegenover staat dat in sporten waar (de combinatie van) uithoudingsvermogen, kracht en herstelvermogen ten opzichte van de techniek en intelligentie relatief wel een grote(re) rol spelen, doping de prestaties aanzienlijk kan verbeteren. Ik noem hierbij bijvoorbeeld sporten als atletiek, wielrennen, zwemmen, schaatsen en langlaufen.
Kijken we naar intelligentie en beschouwen we schaken als een sport dan kun je gerust stellen dat je als schaker doping kunt slikken wat je wil, maar dat je daarmee niet slimmer zult worden in het beoordelen van de stelling op het bord. Wel is er een nuance: je kunt als schaker wel doping slikken die je helpt om je concentratie te verbeteren wat je schaakspel ten goede kan komen.
Kijken we naar techniek dan kun je gerust aannemen dat een matige proftennisser met doping nog geen Roger Federer zal worden. Maar ook hier geldt een zeer belangrijke nuance. De professionele sportwereld heeft met dank aan de grotere rol van de commercie (lees: geld) de laatste decennia een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Hierdoor is in veel sporten de rol van kracht, uithoudingsvermogen en herstelvermogen veel groter geworden dan vroeger.
Behalve bij tennis geldt dat bijvoorbeeld ook voor een sport als voetbal. Waar ook steeds meer wedstrijden lijken te worden beslist op fitheid, iets wat door doping kan worden verbeterd (concreet voorbeeld: het gebruik van EPO door Juventus in Champions League finale in 1996 tegen Ajax). Ondanks dat het pure speculatie is, kun je je binnen het tennis ook wel je vraagtekens zetten bij de enorm toegenomen kracht binnen het vrouwentennis van de afgelopen decennia of bij de extreem toegenomen fitheid in het tennis in het algemeen. Allemaal een kwestie van gewoon meer trainen of is dat een naïeve gedachte? Wie op dit onderwerp gaat googelen, komt in elk geval voorbeelden tegen die je toch aan het denken zetten.
 

Feiten over doping: nooit betrapt ≠ nooit gebruikt

Tweede belangrijke feit is dat als iemand nooit is betrapt tijdens een dopingcontrole dat nog niet wil zeggen dat hij/zij nooit doping heeft gebruikt. Nooit betrapt ≠ nooit gebruikt. Het wil alleen maar zeggen dat op het controlemoment geen doping in het lichaam is aangetroffen. Zo lang er niet (regelmatig) onaangekondigde dopingtests plaatsvinden, kan iemand tussen de wedstrijden door gemakkelijk doping gebruiken en zorgen dat deze is verdwenen op de dag van de wedstrijd/controle. Kijk maar naar hoe vaak Lance Armstrong is getest tijdens zijn wielercarrière zonder “positief” resultaat.
 

Feiten over doping: kans op doping is het grootst waar belangen het grootst zijn

Het derde punt dat ik als feit durf te presenteren, is dat daar waar de belangen het grootst zijn, de kans op bedrog het grootst is. Simpel gezegd: de kans dat iemand bij een regionaal zwemkampioenschap doping gebruikt, is kleiner dan bij de Olympische Spelen. Net als dat de kans dat in een sport als tennis waarin miljoenen worden verdiend, de kans op dopinggebruik groter zal zijn dan in een amateursport als korfbal. 
 

Verborgen motortje

Deze feiten bekijkend, durf ik mijn hand ervoor in het vuur te steken dat ook in sporten als zwemmen en schaatsen doping wordt gebruikt. Met doping ga je harder zwemmen en schaatsen, dus kun je er gif op innemen dat er onder de topsporters mensen zitten die het het risico waard vinden om iets illegaals te pakken waardoor ze net wat harder gaan en de kans op goud groter wordt.
Ondanks dat het als feitenfreak absoluut niet mijn ding is om bij gebrek aan bewijzen te speculeren, beschouw ik het inschatten van de kans op dopinggebruik binnen bepaalde sporten als een kwestie van logisch nadenken over hoe de (ambitieuze) mens in elkaar steekt. Of ik moet mij vreselijk vergissen en blijken topsporters wel degelijk anders te zijn dan de gemiddelde mens in die zin dat zij wél allemaal honderd procent integer handelen en een schoon geweten hebben. Ik moet daarbij denken aan Michael Boogerd die afgelopen jaar in DWDD een opvallende reactie had op de geruchten dat er in het wielerpeloton renners zouden rondfietsen met een verborgen motortje in hun fiets. Boogerd bekende heel eerlijk dat als zoiets hem was aangeboden tijdens zijn carrière hij er serieus over zou hebben nagedacht om het te gaan toepassen. Over hoe ver een topsporter bereid is te gaan om te winnen...

Meteen hierna deel 2.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.

 
Foto: Tonko
 

dinsdag 9 december 2014

168. COLUMN COMMUNICEREN, VRAGENSTELLEN VS. SMALLTALK, BELANGSTELLING EN INTERESSE VERWARREN MET BEMOEIZUCHT EN BRUTALITEIT: Tja, dan ben je natuurlijk snel uitgepraat

ONDERWERPEN: COMMUNICATIE - VRAGENSTELLEN VS. SMALLTALK


Vriendinnetjes scoren

Mijn zoons van zestien en veertien jaar hebben allebei een vriendin. Gelukkig zijn ze daar vroeg mee in tegenstelling tot hun vader die daar heel laat mee was. Niet dat ik vind dat de leeftijd waarop je je eerste vriendinnetje(s) krijgt iets zou moeten uitmaken, maar dat doet het toch wel denk ik. Het maakt tenslotte nogal verschil in hoe (zeker) je in het leven staat of je behoort tot de grote groep van gemiddelde puberknullen die meegaan met de flow en die regelmatig met hun vrienden uitgaan en vriendinnetjes “scoren” of dat je behoort tot die kleine groep van nerdy pubers die dit alles niet meemaken omdat ze anders zijn en geen aansluiting vinden. 

Ondervragen

Op een dag was het moment daar dat mijn zoons hun vriendinnetje aan mij gingen voorstellen en in beide gevallen was het betreffende meisje al gewaarschuwd dat ik haar helemaal zou gaan ondervragen. Waarbij ik dan het gesprek met het zenuwachtige meisje begon met het richten van een felle lamp op haar, gevolgd door de mededeling dat ze goed moest nadenken voordat ze antwoordde omdat alles wat ze zei tegen haar gebruikt kon worden.
Een prachtige aanpak, ware het niet dat ik ‘m niet durfde te hanteren omdat ik er te aardig voor ben. Daarvoor in de plaats beperkte ik me maar tot de mededeling dat ze vast te horen had gekregen dat ik haar zou gaan ondervragen, maar dat dat berustte op een misverstand omdat zelfs mijn bloedeigen zoons niet begrijpen dat dat belangstelling tonen heet.

Vragensteller

Behalve dat ik behoorlijk kan babbelen als ik me op mijn gemak voel, ben ik ook een vragensteller. Simpelweg omdat ik veel dingen wil weten. Noem me nieuwsgierig, belangstellend of irritant, feit is dat ik zo ben. Hoe gewoon dit ook mag klinken, ben ik er in mijn leven inmiddels achtergekomen dat dat helemaal niet zo gewoon is. Verreweg de meeste mensen op deze aardbol behoren niet tot de categorie “vragenstellers” en zijn niet zo nieuwsgierig en belangstellend ingesteld.
Als trage laatbloeier begon ik dit patroon pas rond mijn veertigste te ontdekken. De eerste echte eyeopener was voor mij het moment waarop ik aan het eind van mijn huwelijk erachter kwam dat mijn vrouw en ik een essentieel andere kijk op communiceren hadden.
 

Pijnlijke stiltes

Waar voor mij de basis van een goede communicatie draait om het wederzijds tonen van belangstelling in elkaar door het stellen van vragen, vond zij dat maar onzin. “Als mensen iets willen vertellen, vertellen ze het wel. Daarvoor hoef je geen vragen te stellen.”, was haar visie. Wat meteen veel pijnlijke stiltes tussen ons verklaarde. Dan was ik bijvoorbeeld ergens geweest en wachtte ik bij thuiskomst op belangstellende vragen van haar kant en zat zij daar blijkbaar met een houding van “als hij iets wil vertellen dan hoor ik het wel”. Tja, dan ben je natuurlijk snel uit"gepraat".
 

Andere golflengte

Hoe meer ik ging nadenken over de verschillende kijk die mijn (toenmalige) toekomstige ex-vrouw en ik hadden over een goede communicatie, hoe duidelijker het me werd dat haar communicatiemethode de meest gangbare ter wereld is. Wat voor mij meteen het volgende puzzelstukje betekende in mijn zoektocht naar mijn eigen identiteit. Dát verklaarde dus waarom ik me in gezelschappen vaak zo ongemakkelijk voelde en ik het vreemde idee had alsof ik op een andere golflengte communiceerde.
 

PDD-NOS hoek

Jarenlang kon ik geen vat krijgen op de wijze waarop mensen in de meest triviale sociale situaties met elkaar communiceren en had ik het gevoel alsof ik als buitenstaander een spel zat te observeren wat ik niet beheerste. Iets wat je overigens nooit zo tegen een therapeut moet zeggen tenzij je er mee kan leven om zonder pardon in de PDD-NOS hoek te worden geduwd en het stempel autist op je voorhoofd te krijgen geplakt (lees mijn Privé Tonko achtluik). Maar juist omdat ik helemaal geen autist ben, kon ik me altijd goed inleven in hoe autisten zich op dit gebied moesten voelen. 

Ambivalent

Het meest verwarrende van alles was dat het allemaal zo ambivalent aanvoelde. Aan de ene kant was ik, uiteraard terecht, eigenwijs genoeg om mezelf veel socialer te vinden dan de meeste anderen. Vooral omdat ik in één-op-één situaties oprechte belangstelling kan tonen door bijvoorbeeld directe vragen te stellen die anderen nooit zullen, willen of durven stellen. Wat als voordeel (?) heeft dat relatief onbekenden mij wel eens levensverhalen vertelden en dingen toevertrouwden die ze nog niet eerder aan iemand hadden verteld.
Maar aan de andere kant kon ik ook niet ontkennen dat in de meest voorkomende sociale situaties iedereen om mij heen maar steeds druk met elkaar leek te praten terwijl ik er maar verloren bij liep en niet begreep hoe ze dat toch flikten. Dat ik hierbij allesbehalve een sociale indruk maakte, moge duidelijk zijn. Blijkbaar kun je meerdere betekenissen geven aan het woord "sociaal" en ligt het er maar aan welke definitie jij hanteert. 
 

Smalltalk

Op een gegeven moment was ik wel zover dat ik merkte dat het overgrote deel van de communicatie draait om iets waar ik niets mee heb en (dus) heel slecht beheers: smalltalk. In plaats van over koetjes en kalfjes te praten, begin ik tien keer liever met iemand een gesprek door de opmerking dat het toch fascinerend is dat als je erover doordenkt je kunt concluderen dat een groot deel van waar mensen met elkaar over praten eigenlijk overbodig en nietszeggend is. Al ben ik gelukkig nog niet zo wereldvreemd dat ik niet begrijp dat er betere openingszinnen voor een gesprek bestaan. Hoe goed die andersom bij mij overigens wel zou werken. 

Een vrouw aan het huilen krijgen

Het doet me denken aan een date die ik ooit jaren geleden had met een vrouw die dolgraag van tevoren door mijn zoons zou zijn gewaarschuwd. Overdonderd door mijn vragen verliep het gesprek zo rampzalig dat ze er uiteindelijk zelfs tranen van in haar ogen kreeg. Ja hoor heb ik weer, dacht ik. Een vrouw aan het huilen krijgen tijdens een date is maar weinigen gegeven, maar ik krijg zoiets moeiteloos voor mekaar. Terwijl ik alleen maar wilde weten wie ze was en wat haar bezighield in het leven. Ook hier was wederom sprake van de helaas wijdverbreide neiging om belangstelling en interesse met bemoeizucht en brutaliteit te verwarren.
Oké, misschien vroeg ik door de zenuwen teveel en te vaak door. Of misschien kwam het gewoon omdat ze mij andersom niets vroeg en ik vergeten was er rekening mee te houden dat de kans groot was dat ook zij dezelfde communicatiemethode hanteerde als mijn ex en de meeste andere aardbewoners. Toen we uiteindelijk afscheid namen, liet ze nog wel los dat ze me toch wel erg aardig vond. Leuk voor de statistiek zullen we maar zeggen.
 

Typerend

Dat ik inmiddels mijn valkuil weet, wil nog niet zeggen dat ik er nooit meer intrap. Van de week moest mijn jongste zoon nog hard lachen omdat ik tijdens de eerste ontmoeting met de moeder van zijn vriendin een opmerking plaatste die hij typerend voor mij vond. De moeder vertelde - meer grappig dan lullig bedoeld - dat ze haar dochter lui vond waarop ik aangaf het een interessante vraag te vinden wat “lui” nou eigenlijk precies inhoudt. Omdat volgens mij niemand te lui is om dingen te doen die hij leuk vindt, kan een lui persoon ook iemand zijn die niet goed weet wat hij leuk vindt. Mijn zoon zei dat ik in staat ben om met iemand die aan me vraagt of alles goed gaat, te gaan discussiëren over de betekenis van het woord "goed". En hij heeft helemaal gelijk, want "goed" is natuurlijk een vaag en relatief begrip...
 

Seksleven

Misschien vond die moeder me vermoeiend. Als ik vraag en (vooral) doorvraag schijn ik dat te kunnen zijn. Of men vindt mij te direct of te brutaal. Ooit vertelde mijn toenmalige vrouw dat ze niet de enige was die vond dat ik soms impertinente vragen stelde. Een buurvouw had dat een keer losgelaten aan haar moeder. Ik kon me wel herinneren dat ik met die vrouw gesproken had, maar gek genoeg kon ik me geen vraag voor de geest halen die in mijn ogen als impertinent zou kunnen worden geïnterpreteerd. Zover ik wist had ik niet naar haar seksleven gevraagd of zo.  
 

Impertinente vermoeiende vragen

Maar inmiddels ben ik erachter dat daarbuiten een hele grote wereld bestaat waarin een vraag sowieso al snel als impertinent wordt gezien als die niet in de sociaal wenselijke vragenbox past. Waarbij een vraag als “Hoe gaat het?” is toegestaan, mits die beantwoord wordt met “Goed”. (Te) eerlijk antwoorden en doorvragen wordt niet zo op prijs gesteld omdat de communicatieraderen soepel draaien en men daar geen zand tussen wenst. Jij zegt gewoon iets en dan zegt de ander iets en dan jij weer en zo gaat dat heen en weer. Is dat nou zo moeilijk?
De vriendinnen van mijn zoons vonden de ondervraging meevallen. Maar ik hield me ook een beetje in. Mijn aanstaande schoondochters (? romanticus als ik ben) ten overstaan van mijn zoons in een eerste gesprek aan het huilen maken, ging mij iets te ver. En naar hun seksleven heb ik niet geïnformeerd. Nog niet. Dat is meer iets voor het tweede gesprek. Ik wil nog geen opa worden. De moeder van de net veertien jaar geworden vriendin van mijn zoon zal me dankbaar zijn. Soms zijn impertinente vermoeiende vragen zo slecht nog niet.

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.Tonko