woensdag 31 december 2014

172. COLUMN VRIENDSCHAP, BRAINWASH FESTIVAL, FILOSOFIE, ARISTOTELES, DRIE SOORTEN VRIENDSCHAPPEN (NUT, HOBBY, WARE - DEEL 1/2, DEEL 2 VOLGT HIERNA): Alleen maar interesse in ware vrienden

ONDERWERPEN: ARISTOTELES - DRIE SOORTEN VRIENDSCHAPPEN

 

Rand van de maatschappij

Een nieuwe man in mijn filosofiegroep vertelde me dat de meeste vrienden van hem mensen zijn die ergens aan de rand van de maatschappij leven. Ze hebben geen cent te makken, maar je verveelt je geen moment met ze aangezien ze met de meest interessante verhalen en onderwerpen komen, aldus deze man.
Ik herken hier wel wat in. Afgezien nog van mijn gevoel dat ik qua profiel niet zou misstaan in zijn vriendenkring. Daarbij voor het gemak er maar even van uitgaande dat ik ook iemand ben die wel wat interessants te melden heeft …
 

Brainwash-festival

Niet dat al mijn vrienden aan de rand van de samenleving leven. Al klinkt dat alsof ik zoveel vrienden heb, wat niet het geval is. En misschien heb ik er zelfs nog minder dan ik besef. Een gedachte die in me opkwam eind oktober tijdens het filosofisch Brainwash-festival in Amsterdam. Waarvoor ik overigens wel door een vriend (!) was uitgenodigd.
 

Filosoof Lammert Kamphuis

Eén van de lezingen die we bijwoonden, was die over vriendschap van filosoof en theoloog Lammert Kamphuis: “How to be a better friend”. Kamphuis vertelde onder andere dat de Griekse filosoof Aristoteles al onderscheid maakte tussen drie soorten vriendschappen: je hebt vrienden die een nut hebben (je kunt ze ergens voor gebruiken), vrienden waarmee je plezier maakt en hobby’s deelt en tenslotte heb je nog je ware vrienden. Zowel voor Aristoteles als voor zijn leraar Plato was vriendschap gebaseerd op de ontdekking van gelijkheid (soort zoekt soort).
 

Ware vriendschap   

Verschil tussen de eerste twee en de laatste is dat vriendschappen die zijn gebaseerd op een nut of een gezamenlijke hobby zullen verdwijnen op het moment dat het nut of de gezamenlijke hobby er niet meer is, terwijl de écht goede vriendschappen (langer) blijven bestaan omdat ze niet van dat soort factoren afhankelijk zijn. Bij ware vriendschap draait het er vooral om dat je elkaar mooi vindt als persoon. Dat je kunt genieten van elkaars karakter en dat je elkaar volledig  vertrouwt.
Kijkend naar deze indeling lijkt het me geen gewaagde veronderstelling ervan uit te gaan dat deze ook in meer of mindere mate geldt voor relaties. Mijn ex-vrouw en ik kenden elkaar bijvoorbeeld van tennis, maar nadat zij daarmee door een chronische rugblessure was gestopt en we niet meer samen tennisten, begon ik mij langzaam maar zeker af te vragen wat ons behalve de kinderen (klein detail) nog bond.
 

Verminderen van eenzaamheid 

Ondanks dat de lezing meer feitjes rondom vriendschap op een rijtje zette dan dat het iets nieuws bracht, bevestigde het wel iets wat ik eigenlijk al vermoedde. Namelijk dat ik iemand ben die alleen maar interesse heeft in ware vrienden. Zo zeg ik ook altijd dat ik niet aan kennissen doe en dat klopt helemaal.
De conclusie dat ik dan dus alleen ware vrienden zal hebben, lijkt vanzelfsprekend maar is dat niet. Want ik kan bepaalde mensen om me heen dan wel beschouwen als ware vrienden, maar dat wil nog niet zeggen dat dat per definitie vice versa ook zo werkt. Het kan best zo zijn dat die vrienden mij andersom juist meer zien als een vriend met een bepaald nut of met een gezamenlijke hobby.
Miljonairs die op een dag hun geld kwijtraakten, begrijpen wel wat ik bedoel. Al kan een nut uiteraard ook van niet-materialistische aard zijn. Iemand kan jou bijvoorbeeld als vriend hebben vanwege zijn behoefte aan gezelschap en het verminderen van eenzaamheid, maar er toch geen problemen mee hebben om jou “in te ruilen” op een moment dat hij een nieuwe partner vindt die ook en zelfs beter in deze behoefte voorziet. Ongetwijfeld zullen er meer mensen zijn die dit in meer of mindere mate herkennen en wel eens meegemaakt hebben (zie ook column 152).
 

Oudejaarsloterij winnen

Gelukkig trouwens maar dat ik geen miljonair ben want dan zou de naïviteit die ik op dit gebied in me heb pas echt op de proef worden gesteld. Al hoef je in dat geval natuurlijk nergens bang voor te zijn zo lang als je maar miljonair blijft. En mocht ik tegen alle verwachting in straks dan toch opeens miljonair worden door bijvoorbeeld de Oudejaarsloterij te winnen dan rest nog de interessante vraag in hoeverre ik dan nog moeilijk ga doen over al die vele vrienden en mooie jonge vrouwen die vanuit het niets plotseling in mijn leven verschijnen. Principieel en romantisch als ik ben, weet ik het antwoord hierop overigens al...
Ware vrienden, hoeveel daarvan hebben wij er eigenlijk? Hoe eenvoudig de vraag ook lijkt, moest ik er toch heel goed over nadenken toen filosoof Kamphuis het publiek deze vraag voorlegde. Want wat beschouw ik zelf als een ware vriend?
 
Hierna volgt deel 2.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.

 
Aristoteles (3x)
 
 

dinsdag 30 december 2014

171. COLUMN KERST, EENZAME KERST?, ALLEEN KUNNEN ZIJN, STRESS, GEFORCEERD GEZELLIG: "En nu zullen we het godverdomme gezellig hebben!"

KERST - ALLEEN KUNNEN ZIJN - STRESS - GEFORCEERD GEZELLIG

 

Eenzame Kerst

Met Kerst was ik alleen. Niet om zielig te doen alsof het een eenzame Kerst was, want ik kan prima alleen zijn. Bovendien wil ik benadrukken dat ik met “alleen” bedoel zonder andere mensen, want ik heb wel gezelschap van vier lieve katten.
Interessante vraag hierbij is en blijft wel of ik nou van nature zo goed alleen kan zijn of dat ik dat in de loop der tijd mezelf gewoon heb aangeleerd doordat ik vanaf mijn puberteit nergens bij hoorde en afweek van de rest. Ik hoop het eerste, maar het zou best eens zo kunnen zijn dat gewenning gevolgd door waardering hierbij een grotere rol hebben gespeeld dan ik mezelf een tijd lang heb voorgehouden. Zo was ik bijvoorbeeld voor mijn achtste jaar behoorlijk sociaal actief en aanwezig in de klas en bepaald niet de einzelgänger die ik later werd. 
 

Beroemde voetballer van Chelsea

De Kerstdagen vielen voor mijn kinderen in de week dat ze bij hun moeder waren en ik heb dat dit keer zo gelaten zonder een van de dagen te “claimen”. Ik vond het prima zo. Net als de sympathieke Scrooge voordat ie veranderde in een irritante slijmbal, heb ik niets met Kerst. Geef mij dan maar liever Sinterklaas. De Kerstman heeft geen Zwarte Piet en wat is nou een feest met een blanke baas zonder een brave knecht zeg ik altijd maar (omdat ik de Zwarte Piet-discussie nu al mis, rakel ik ‘m graag weer een beetje op). 
Als ik aan Kerst denk, denk ik aan grote (schoon) families met opa’s, oma’s, ooms en tantes, kinderen en kleinkinderen die met elkaar rond de kerstboom cadeautjes uitpakken om zich vervolgens vol enthousiasme op de kalkoen te storten. Of ik denk aan Jezus Christus. Niet omdat ik net als veel Engelse kindertjes denk dat dat een beroemde voetballer van Chelsea is die op Tweede Kerstdag een competitiewedstrijd speelt. Of dat ik denk dat met Kerst de herders kindeke Jezus hebben gevonden via Google Maps. Maar meer gewoon omdat ik zelfs als niet-gelovige nog wel het besef heb dat het feest draait om de viering van de geboorte van Jezus. Ondanks dat overigens vaststaat dat die geboorte noch op 25, noch op 26 december, noch in het jaar nul plaatsvond. Daarbij er uiteraard voor het gemak maar van uitgaande dat Jezus echt heeft bestaan. Maar dat is een andere, overigens zeer interessante discussie.
 

Onder de pannen zijn

Van mijn schoonfamilie ben ik gelukkig al jaren verlost. Dus uit beleefdheid lachen om platvloerse grapjes van zwagers die zichzelf zo ontzettend grappig vinden, hoeft niet meer. Net als dat ik mij niet langer meer hoef te storen aan een gebrek aan oprechte belangstelling. Met mijn vier katten kom ik daarin niets te kort, en zeker niet rond etenstijd.
Mijn eigen directe familie bestaat afgezien van mijn drie kinderen uit welgeteld één moeder van 84 en één alleenstaande oudere zus van 51. Waarvan voor de één bezoek in het algemeen, laat staan kerstbezoek in het bijzonder, (te) veel stress oproept waardoor getracht wordt eraan te ontsnappen door deelname aan seniorenreizen of door zich gewoon ziek af te melden. En waarvan de ander tijdens speciale feestdagen ruim op tijd zorgt ergens bij vrienden onder de pannen te zijn, omdat ”tenslotte niemand dan alleen wil zijn”.
 

Geforceerde sfeer

Afgezien van het feit dat het niet onlogisch is om als niet-gelovige, niet-rijke, gescheiden, recalcitrante vegetariër (ook dat nog) met een piepkleine familie niet veel met Kerstmis te hebben, is er nog iets wat mij eraan tegenstaat. Iets wat tevens de reden vormt waarom vakantie tot op de dag van vandaag voor mij nog steeds een negatieve associatie heeft. Dat is namelijk die stressvolle, geforceerde sfeer die eromheen kan hangen van: en nu moet het gezellig zijn.
Natuurlijk heeft dit in de eerste plaats te maken met iets persoonlijks uit mijn privéleven. Al besef ik daarbij dat het algemeen bekend is dat zowel Kerst als vakanties stress oproepen. Zo blijken er tijdens de Kerstdagen bijvoorbeeld een hoop (familie) ruzies plaats te vinden en worden de nodige relaties op de proef gesteld of uitgemaakt. Wat weer de nodige beleefdheidsbezoekjes aan schoonfamilie en geld voor cadeaus scheelt.
 

Flamberen 

Zelf heb ik niet zoveel specifieke herinneringen aan Kerst, maar staat mij nog wel die keer bij dat mijn vader een keer driftig werd omdat tijdens het kerstdessert de kersen maar niet wilden flamberen zoals ze zouden moeten. Die dingen moesten en zouden in de fik vliegen, al was het het laatste wat hij in zijn leven deed. Nee, gevoel voor dramatiek kon mijn vader niet ontzegd worden. Op vakanties hadden mijn vader en moeder ook steevast minimaal één fikse ruzie waarbij mijn vader al driftig op zijn hand bijtend meer dan eens iets pleegde te roepen in de richting van: “En nou zullen we het godverdomme gezellig hebben, want het is vakantie.” Nee, gelovig opgevoed zijn mijn zus en ik niet. Al verslond ik dankzij mijn moeder met een Protestantse achtergrond wel al die prachtige verhalen uit de kinderbijbel.
 

Vervelende flashbacks

Niet dat dit alles nou zulke enorme traumatische wonden bij mij heeft achtergelaten. Of dat mijn vader nou zo’n slechte man was (hij was juist behoorlijk zachtaardig). Maar het heeft uiteraard wel mijn beeld van Kerst en vakanties beïnvloed. Zo besloot ik op mijn twaalfde niet meer mee te gaan op vakantie en duurde het vervolgens nog vijftien jaar eer ik weer een keer op vakantie ging, maar dan zonder mijn ouders uiteraard. En toen vele jaren later mijn aanstaande ex-vrouw en ik op een dag tijdens de zomervakantie op een natte camping in Zwitserland ordinair ruzie aan het maken waren, schoten er diverse vervelende flashbacks door mijn hoofd en voelde ik mij richting de kinderen (terecht) behoorlijk schuldig. Belangrijkste verschil met mijn ouders: wij scheidden uiteindelijk wel. 
 

Kattenbrokjes gedrenkt in kerstlikeur

Wat Kerst betreft had ik het dit jaar in elk geval reuze gezellig. De kattenbrokjes gedrenkt in kerstlikeur flambeerden al bij mijn eerste poging prachtig en smaakten zo te zien hemels. Alsof er een kerstengeltje over de tongetjes van mijn katten piesten. Mijn vervloeking dat we het dit jaar met Kerst godverdomme met elkaar gezellig zouden hebben, kon gelukkig achterwege blijven.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.

 
Foto: Tonko
 

woensdag 24 december 2014

170. COLUMN DOPING, RUSLAND, ASTANA WIELERPLOEG, NEDERLANDSE TOPATLEET UIT JAREN 70, ERIC HEIDEN, JOHAN OLAV KOSS, BEN JOHNSON, CARL LEWIS (DEEL 2/2 - SLOT): "If You Don't Take It, You Won't Make It."

ONDERWERPEN - DOPING - BEROEMDE NEDERLANDSE TOPATLEET

 

Beroemde Nederlandse topatleet

Een Jaar of zes geleden had ik een beroemde Nederlandse topatleet uit eind jaren zeventig in de spreekkamer van de woningcorporatie waar ik toen werkte. Nieuwsgierig als ik ben greep ik de gelegenheid aan om hem wat vragen over zijn carrière te stellen en uiteindelijk durfde ik het ook aan om het onderwerp doping in de sport te berde te brengen.
Zonder expliciet in te gaan op zijn eigen rol hierin (later las ik dat hij ooit door een openhartige ex-collega-atleet was beschuldigd van het gebruik van anabole steroïden) maakte hij mij duidelijk dat doping in de sport veel voorkomt en veel meer dan men denkt. En ook al in zijn tijd, afgezien nog van de bekende dopingpraktijken achter het IJzeren Gordijn.

Jeugdheld Eric Heiden

Gefascineerd nam ik wat sporten en namen met hem door, waarbij hij verrassend aangaf ervan overtuigd te zijn dat voormalige topschaatsers als bijvoorbeeld Eric Heiden en Johan Olav Koss doping hadden gebruikt. Dat zij beiden uit een artsenfamilie kwamen, zei hem genoeg. Ondanks dat het allemaal slechts speculatie betrof, vond ik het toch zeer boeiend zoiets uit de mond van een ex-topsporter te horen.
Bij Koss kan ik me er nog wel iets bij voorstellen, al is het alleen al vanwege het feit dat er rondom hem en andere Noren al langer geruchten over (bloed)doping de ronde gaan. Maar dat mijn jeugdheld Eric Heiden doping zou hebben gebruikt?
Wat gelukkig voor mij en vooral voor Heiden zelf spreekt, is dat Heiden vijftien jaar voor Koss schaatste in een tijd dat het nog een echte amateursport was. Bovendien was algemeen bekend dat Heiden qua professionaliteit en trainingsuren zijn tijd ver vooruit was. Zo waren de concurrenten die een keer met hem hadden mogen meetrainen tot de conclusie gekomen dat hun eigen training gelijk stond aan de warming-up van Heiden.
 

De mens wil geloven 

Speculatie of niet, het gesprek bevestigde iets dat ik al langer vermoedde namelijk dat ik het dopinggebruik in de sport, ondanks mijn voornemen om daarin niet naïef te zijn, waarschijnlijk nog steeds enorm liep te onderschatten. Trap ik dan zelf als sportliefhebber regelmatig in de valkuil waarvoor ik in mijn columns zo vaak waarschuw: de mens wil geloven?
De mens wil geloven dat we bij de grote sportevenementen allemaal geweldige sporters zien die enkel door hard en eerlijk werk de lof en beloningen krijgen die ze verdienen.
 

Illusie van een integer sportland

Welke Nederlander is nou bereid te geloven dat onze sympathieke sporthelden van vroeger en nu zoals bijvoorbeeld schaatsers Marianne Timmer, Gianni Romme en Sven Kramer, zwemmers Inge de Bruijn, Pieter van den Hoogenband en Ranomi Kromowidjojo of atleten Ellen van Langen en Dafne Schippers hun successen wellicht mede te danken hebben aan doping?
Nee, ik wil dat ook niet geloven. Terwijl ik er aan de andere kant nota bene van overtuigd ben dat zelfs in schaatsen (waar minder geld in omgaat), maar honderd procent zeker in zwemmen en atletiek doping wordt gebruikt.
Dat is toch eigenlijk vreemd? Dus ik zou bijvoorbeeld wel bereid zijn de geruchten rondom het dopinggebruik van de Australische zwemheld Ian Thorpe te geloven. Maar dat “onze” Pieter, die als grote concurrent Thorpe een paar gevoelige nederlagen bezorgde tijdens de Olympische Spelen, misschien ook wel eens uit het verkeerde potje heeft gesnoept, zou er dan weer niet bij me in gaan?
Terecht, of ben ik op dit punt gewoon een van de vele naïeve, koppige Hollanders die de illusie van een integer sportland in stand wil houden? Ik vrees het laatste, aangezien het me inmiddels wel duidelijk is geworden dat hoe meer je je in het onderwerp doping gaat verdiepen, hoe meer dingen en personen je rondom de sporters tegenkomt die je aan het denken zetten (verdachte blessures, verdachte begeleiders/sportartsen etc.).
 

Vuilste finale ooit

Behalve dat kennis macht is, vermindert het ook naïviteit. Neem als voorbeeld de finale honderd meter mannen tijdens de Olympische Spelen in Seoul in 1988. Weer was ik een illusie armer toen eenmaal bekend werd dat tijdens deze “vuilste finale ooit” zondebok Ben Johnson - om maar een understatement te gebruiken - “bepaald niet de enige” valsspeler bleek te zijn van de acht finalisten: “If You Don’t Take It, You Won’t Make It.”
Carl Lewis, als nummer twee van deze race na de diskwalificatie van Johnson uitgeroepen tot winnaar (een van zijn negen gouden Olympische medailles), had normaal gesproken niet eens mogen meedoen aan deze Spelen. Voorafgaande aan de Spelen bleek hij al tijdens de Olympic Trials in de Verenigde Staten op doping te zijn betrapt, maar dat was subtiel door de Amerikaanse Atletiekbond in de doofpot gestopt. Lewis moest hoe dan ook winnen en zo geschiedde. Behalve als winnaar van vele wedstrijden kan ik me Carl Lewis vooral nog herinneren als die sporter die altijd zo fel van leer trok tegen van doping verdachte concurrenten. Over hoe hypocriet een mens kan zijn…
 

Nummer acht als enige dopingvrij?

Het lastigste aan doping is en blijft dat je nooit zult weten wie je kunt vertrouwen en wie niet. En je zult van veel sportwedstrijden dus nooit weten wie de meest terechte winnaar was. Was dat gewoon de nummer één omdat ze allemaal schoon waren? Of was het gewoon de nummer één omdat ze allemaal doping gebruikten? Of was het misschien toch die onbekende nummer acht omdat die als enige dopingvrij bleek te zijn? Zelfs als alle deelnemers nooit “positief” zijn getest op doping weet je het niet. Dat zegt helemaal niets. Theoretisch kunnen het allemaal Lance Armtsrongetjes of Carl Lewisjes zijn, met of zonder extra bescherming van een corrupte sportbond achter de hand. Voor het leven in de sportwereld geldt hetzelfde als voor het leven erbuiten: het is niet rechtvaardig. 
 

Speculaties

Om een column vol speculaties in stijl af te ronden: ik kijk in elk geval niet gek op als ik later te horen krijg dat topsporters als bijvoorbeeld Usain Bolt (atletiek), Michael Phelps (zwemmen), Cristiano Ronaldo (voetbal) of Rafael Nadal (tennis) wat extra pillen tijdens hun carrière blijken te hebben geslikt.
En hoe zit het dan met de Nederlanders? Met onze zwemmers en schaatsers? Wie het weet, mag het zeggen. Maar als zou blijken dat al onze toppers ook doping gebruik(t)en, kijk ik niet (meer) gek op. Hoe graag ik ook wil geloven. Dat dat niet zo is.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.


 
De vuilste finale ooit: 100 meter Seoul 1988, Ben Johnson (159) "wint" voor Carl Lewis (102).
 

maandag 22 december 2014

169. COLUMN ACTUALITEIT AFGELOPEN WEKEN, DOPING, RUSLAND, ASTANA WIELERPLOEG (DEEL 1/2 - DEEL 2 VOLGT METEEN HIERNA): Hoe zit het met de Nederlanders?

DOPING - ASTANA WIELERPLOEG - RUSLAND - NEDERLAND?

 

Yeh, right

Doping, ik heb er al een tijd niet over geschreven maar de actualiteit van de afgelopen weken schreeuwt om een nieuwe column. Eerst zag ik van de week de veelbesproken Duitse ARD-documentaire over structureel dopinggebruik in Rusland: “Geheimsache Doping, wie Rusland seine Sieger macht”. Daarna kwam het nieuws dat de Kazakse wielerploeg Astana van de UCI (internationale wielerbond) toch zijn licentie mag behouden voor de World Tour. Dit ondanks het feit dat er van de ploeg van Tourwinnaar Vincenzo Nibali afgelopen halfjaar vijf wielrenners op doping zijn betrapt en er concrete aanwijzingen zijn dat hun manager en voormalig dopingzondaar Aleksander Vinokoerov nauwe banden heeft met de bekende Italiaanse dopingarts Michele Ferrari.
Het beleid van UCI zou niet toestaan een gehele ploeg te straffen voor de fouten van individuele renners. Wat een geweldige (drog) reden! Dus als in een Tourploeg van negen man vijf renners zouden worden betrapt, zou de ploeg niet worden gestraft omdat het zou gaan om individuele renners. En als ze alle negen worden betrapt, worden ze dan ook beschouwd als negen individuele renners? Ja hoor, wielrennen is inderdaad een typisch individuele sport. Als je als ploegleider even pech hebt, kan het zomaar gebeuren dat al jouw (individuele) wielrenners onafhankelijk van elkaar en zonder dat jij het weet heel toevallig hebben besloten om doping te gebruiken. Arme Nibali ook. Die besefte natuurlijk helemaal niet dat hij zoveel beter was dan zijn ploegmaten dat deze zich gedwongen voelden om naar de pillen te grijpen om het tempo van hun klopman bij te houden. Yeah, right.
 

De Sep Blatter-methode

Natuurlijk kan ik het nu gaan hebben over mijn vermoeden dat de UCI net zo corrupt is als de grote sportbonden in Rusland of als de FIFA. Maar dat vind ik persoonlijk een inkoppertje. Zo laat de Duitse documentaire zien dat doping in alle lagen van de Russische samenleving in stand wordt gehouden, tot aan de anti-dopingbureaus (!) en de hoogste overheid toe (Poetin vermoed ik zomaar; over inkoppertjes gesproken). Wie iets voor elkaar wil krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van het verdoezelen van een "positieve" dopingtest, moet vooral veel geld meenemen en dan komt alles goed. De Sep Blatter-methode zeg maar. 
 

Niet naïef zijn

Wat doping betreft, probeer ik niet naïef te zijn. Ook al ben ik best bereid te geloven dat het dopinggebruik na de val van het IJzeren Gordijn en de ontmaskering van Lance Armstrong is verminderd, dan nog heb ik geen moment gedacht dat dit het begin van het einde van doping zou betekenen. Zo lang als de mens liegt en bedriegt en zo lang als er veel (geld) op het spel staat, zal doping blijven bestaan. Het is net als met stelen: je kunt iets nog zo goed beveiligen als je wilt, het zal dieven alleen maar uitdagen om zo innovatief te zijn dat ze toch een stap voor kunnen blijven.
 

Hoe zit het met de Nederlanders?

Veel interessanter rondom de kwestie doping vind ik de vraag: hoe zit het met de Nederlanders? Volgens mij ben ik niet de enige die gek genoeg de neiging heeft om te denken dat “onze” sporters daar niet zo aan meedoen. Maar tegelijk realiseer ik me dat ik hierin waarschijnlijk wél enorm naïef aan het doen ben.
Oké, dat ook veel bekende Nederlandse wielrenners tijdens hun carrière gewoon doping hebben gebruikt, is algemeen bekend. Maar zelfs hier betrap ik mezelf erop dat ik Bauke Mollema en Laurens ten Dam geloof als ze zeggen dat de huidige Nederlandse wielergeneratie van het post-Armstrong tijdperk schoon wil rondfietsen. Terwijl dat toch heel vreemd is als je bedenkt dat ik voor de rest geen seconde geloof dat het hele wielerpeloton nu opeens honderd procent dopingvrij zou zijn.
 

Verborgen nationalisme

Zit er dan soms toch iets van verborgen nationalisme in me dat ik zo graag wil geloven dat wij Nederlanders te braaf, eerlijk en nuchter zijn om mee te doen aan vals spelen? Of lopen we gewoon achter?
Bij wielrennen kan ik mezelf nog wijsmaken dat doping net het verschil maakt tussen de subtop waartoe de Nederlandse renners behoren en de absolute wereldtop die Tour de Frances wint. Maar als ik er vanuit zou gaan dat je met een grote sport als wielrennen alleen met doping de absolute wereldtop zou kunnen behalen, hoe zit het dan bijvoorbeeld met “onze” zwemsters of schaatsers? Waarom behoren wij daar wel tot de absolute wereldtop? Gewoon omdat dat schone sporten zijn en daar niemand doping gebruikt? Of omdat het internationaal (financieel) te onbelangrijke sporten zijn om doping voor te gebruiken?
 

Feiten over doping: doping werkt prestatiebevorderend

Voordat ik me waag aan antwoorden, is het misschien handiger om te beginnen met wat feiten over doping. Eerste feit is dat doping prestatiebevorderend werkt, al zal het voor de ene sport meer zin hebben dan voor de andere. Hoe meer het in een sport draait om zaken als bijvoorbeeld techniek en intelligentie (veelal nature-factoren: aangeboren gave/talent) hoe minder zin doping zal hebben. Daartegenover staat dat in sporten waar (de combinatie van) uithoudingsvermogen, kracht en herstelvermogen ten opzichte van de techniek en intelligentie relatief wel een grote(re) rol spelen, doping de prestaties aanzienlijk kan verbeteren. Ik noem hierbij bijvoorbeeld sporten als atletiek, wielrennen, zwemmen, schaatsen en langlaufen.
Kijken we naar intelligentie en beschouwen we schaken als een sport dan kun je gerust stellen dat je als schaker doping kunt slikken wat je wil, maar dat je daarmee niet slimmer zult worden in het beoordelen van de stelling op het bord. Wel is er een nuance: je kunt als schaker wel doping slikken die je helpt om je concentratie te verbeteren wat je schaakspel ten goede kan komen.
Kijken we naar techniek dan kun je gerust aannemen dat een matige proftennisser met doping nog geen Roger Federer zal worden. Maar ook hier geldt een zeer belangrijke nuance. De professionele sportwereld heeft met dank aan de grotere rol van de commercie (lees: geld) de laatste decennia een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Hierdoor is in veel sporten de rol van kracht, uithoudingsvermogen en herstelvermogen veel groter geworden dan vroeger.
Behalve bij tennis geldt dat bijvoorbeeld ook voor een sport als voetbal. Waar ook steeds meer wedstrijden lijken te worden beslist op fitheid, iets wat door doping kan worden verbeterd (concreet voorbeeld: het gebruik van EPO door Juventus in Champions League finale in 1996 tegen Ajax). Ondanks dat het pure speculatie is, kun je je binnen het tennis ook wel je vraagtekens zetten bij de enorm toegenomen kracht binnen het vrouwentennis van de afgelopen decennia of bij de extreem toegenomen fitheid in het tennis in het algemeen. Allemaal een kwestie van gewoon meer trainen of is dat een naïeve gedachte? Wie op dit onderwerp gaat googelen, komt in elk geval voorbeelden tegen die je toch aan het denken zetten.
 

Feiten over doping: nooit betrapt ≠ nooit gebruikt

Tweede belangrijke feit is dat als iemand nooit is betrapt tijdens een dopingcontrole dat nog niet wil zeggen dat hij/zij nooit doping heeft gebruikt. Nooit betrapt ≠ nooit gebruikt. Het wil alleen maar zeggen dat op het controlemoment geen doping in het lichaam is aangetroffen. Zo lang er niet (regelmatig) onaangekondigde dopingtests plaatsvinden, kan iemand tussen de wedstrijden door gemakkelijk doping gebruiken en zorgen dat deze is verdwenen op de dag van de wedstrijd/controle. Kijk maar naar hoe vaak Lance Armstrong is getest tijdens zijn wielercarrière zonder “positief” resultaat.
 

Feiten over doping: kans op doping is het grootst waar belangen het grootst zijn

Het derde punt dat ik als feit durf te presenteren, is dat daar waar de belangen het grootst zijn, de kans op bedrog het grootst is. Simpel gezegd: de kans dat iemand bij een regionaal zwemkampioenschap doping gebruikt, is kleiner dan bij de Olympische Spelen. Net als dat de kans dat in een sport als tennis waarin miljoenen worden verdiend, de kans op dopinggebruik groter zal zijn dan in een amateursport als korfbal. 
 

Verborgen motortje

Deze feiten bekijkend, durf ik mijn hand ervoor in het vuur te steken dat ook in sporten als zwemmen en schaatsen doping wordt gebruikt. Met doping ga je harder zwemmen en schaatsen, dus kun je er gif op innemen dat er onder de topsporters mensen zitten die het het risico waard vinden om iets illegaals te pakken waardoor ze net wat harder gaan en de kans op goud groter wordt.
Ondanks dat het als feitenfreak absoluut niet mijn ding is om bij gebrek aan bewijzen te speculeren, beschouw ik het inschatten van de kans op dopinggebruik binnen bepaalde sporten als een kwestie van logisch nadenken over hoe de (ambitieuze) mens in elkaar steekt. Of ik moet mij vreselijk vergissen en blijken topsporters wel degelijk anders te zijn dan de gemiddelde mens in die zin dat zij wél allemaal honderd procent integer handelen en een schoon geweten hebben. Ik moet daarbij denken aan Michael Boogerd die afgelopen jaar in DWDD een opvallende reactie had op de geruchten dat er in het wielerpeloton renners zouden rondfietsen met een verborgen motortje in hun fiets. Boogerd bekende heel eerlijk dat als zoiets hem was aangeboden tijdens zijn carrière hij er serieus over zou hebben nagedacht om het te gaan toepassen. Over hoe ver een topsporter bereid is te gaan om te winnen...

Meteen hierna deel 2.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.

 
Foto: Tonko
 

dinsdag 9 december 2014

168. COLUMN COMMUNICEREN, VRAGENSTELLEN VS. SMALLTALK, BELANGSTELLING EN INTERESSE VERWARREN MET BEMOEIZUCHT EN BRUTALITEIT: Tja, dan ben je natuurlijk snel uitgepraat

ONDERWERPEN: COMMUNICATIE - VRAGENSTELLEN VS. SMALLTALK


Vriendinnetjes scoren

Mijn zoons van zestien en veertien jaar hebben allebei een vriendin. Gelukkig zijn ze daar vroeg mee in tegenstelling tot hun vader die daar heel laat mee was. Niet dat ik vind dat de leeftijd waarop je je eerste vriendinnetje(s) krijgt iets zou moeten uitmaken, maar dat doet het toch wel denk ik. Het maakt tenslotte nogal verschil in hoe (zeker) je in het leven staat of je behoort tot de grote groep van gemiddelde puberknullen die meegaan met de flow en die regelmatig met hun vrienden uitgaan en vriendinnetjes “scoren” of dat je behoort tot die kleine groep van nerdy pubers die dit alles niet meemaken omdat ze anders zijn en geen aansluiting vinden. 

Ondervragen

Op een dag was het moment daar dat mijn zoons hun vriendinnetje aan mij gingen voorstellen en in beide gevallen was het betreffende meisje al gewaarschuwd dat ik haar helemaal zou gaan ondervragen. Waarbij ik dan het gesprek met het zenuwachtige meisje begon met het richten van een felle lamp op haar, gevolgd door de mededeling dat ze goed moest nadenken voordat ze antwoordde omdat alles wat ze zei tegen haar gebruikt kon worden.
Een prachtige aanpak, ware het niet dat ik ‘m niet durfde te hanteren omdat ik er te aardig voor ben. Daarvoor in de plaats beperkte ik me maar tot de mededeling dat ze vast te horen had gekregen dat ik haar zou gaan ondervragen, maar dat dat berustte op een misverstand omdat zelfs mijn bloedeigen zoons niet begrijpen dat dat belangstelling tonen heet.

Vragensteller

Behalve dat ik behoorlijk kan babbelen als ik me op mijn gemak voel, ben ik ook een vragensteller. Simpelweg omdat ik veel dingen wil weten. Noem me nieuwsgierig, belangstellend of irritant, feit is dat ik zo ben. Hoe gewoon dit ook mag klinken, ben ik er in mijn leven inmiddels achtergekomen dat dat helemaal niet zo gewoon is. Verreweg de meeste mensen op deze aardbol behoren niet tot de categorie “vragenstellers” en zijn niet zo nieuwsgierig en belangstellend ingesteld.
Als trage laatbloeier begon ik dit patroon pas rond mijn veertigste te ontdekken. De eerste echte eyeopener was voor mij het moment waarop ik aan het eind van mijn huwelijk erachter kwam dat mijn vrouw en ik een essentieel andere kijk op communiceren hadden.
 

Pijnlijke stiltes

Waar voor mij de basis van een goede communicatie draait om het wederzijds tonen van belangstelling in elkaar door het stellen van vragen, vond zij dat maar onzin. “Als mensen iets willen vertellen, vertellen ze het wel. Daarvoor hoef je geen vragen te stellen.”, was haar visie. Wat meteen veel pijnlijke stiltes tussen ons verklaarde. Dan was ik bijvoorbeeld ergens geweest en wachtte ik bij thuiskomst op belangstellende vragen van haar kant en zat zij daar blijkbaar met een houding van “als hij iets wil vertellen dan hoor ik het wel”. Tja, dan ben je natuurlijk snel uit"gepraat".
 

Andere golflengte

Hoe meer ik ging nadenken over de verschillende kijk die mijn (toenmalige) toekomstige ex-vrouw en ik hadden over een goede communicatie, hoe duidelijker het me werd dat haar communicatiemethode de meest gangbare ter wereld is. Wat voor mij meteen het volgende puzzelstukje betekende in mijn zoektocht naar mijn eigen identiteit. Dát verklaarde dus waarom ik me in gezelschappen vaak zo ongemakkelijk voelde en ik het vreemde idee had alsof ik op een andere golflengte communiceerde.
 

PDD-NOS hoek

Jarenlang kon ik geen vat krijgen op de wijze waarop mensen in de meest triviale sociale situaties met elkaar communiceren en had ik het gevoel alsof ik als buitenstaander een spel zat te observeren wat ik niet beheerste. Iets wat je overigens nooit zo tegen een therapeut moet zeggen tenzij je er mee kan leven om zonder pardon in de PDD-NOS hoek te worden geduwd en het stempel autist op je voorhoofd te krijgen geplakt (lees mijn Privé Tonko achtluik). Maar juist omdat ik helemaal geen autist ben, kon ik me altijd goed inleven in hoe autisten zich op dit gebied moesten voelen. 

Ambivalent

Het meest verwarrende van alles was dat het allemaal zo ambivalent aanvoelde. Aan de ene kant was ik, uiteraard terecht, eigenwijs genoeg om mezelf veel socialer te vinden dan de meeste anderen. Vooral omdat ik in één-op-één situaties oprechte belangstelling kan tonen door bijvoorbeeld directe vragen te stellen die anderen nooit zullen, willen of durven stellen. Wat als voordeel (?) heeft dat relatief onbekenden mij wel eens levensverhalen vertelden en dingen toevertrouwden die ze nog niet eerder aan iemand hadden verteld.
Maar aan de andere kant kon ik ook niet ontkennen dat in de meest voorkomende sociale situaties iedereen om mij heen maar steeds druk met elkaar leek te praten terwijl ik er maar verloren bij liep en niet begreep hoe ze dat toch flikten. Dat ik hierbij allesbehalve een sociale indruk maakte, moge duidelijk zijn. Blijkbaar kun je meerdere betekenissen geven aan het woord "sociaal" en ligt het er maar aan welke definitie jij hanteert. 
 

Smalltalk

Op een gegeven moment was ik wel zover dat ik merkte dat het overgrote deel van de communicatie draait om iets waar ik niets mee heb en (dus) heel slecht beheers: smalltalk. In plaats van over koetjes en kalfjes te praten, begin ik tien keer liever met iemand een gesprek door de opmerking dat het toch fascinerend is dat als je erover doordenkt je kunt concluderen dat een groot deel van waar mensen met elkaar over praten eigenlijk overbodig en nietszeggend is. Al ben ik gelukkig nog niet zo wereldvreemd dat ik niet begrijp dat er betere openingszinnen voor een gesprek bestaan. Hoe goed die andersom bij mij overigens wel zou werken. 

Een vrouw aan het huilen krijgen

Het doet me denken aan een date die ik ooit jaren geleden had met een vrouw die dolgraag van tevoren door mijn zoons zou zijn gewaarschuwd. Overdonderd door mijn vragen verliep het gesprek zo rampzalig dat ze er uiteindelijk zelfs tranen van in haar ogen kreeg. Ja hoor heb ik weer, dacht ik. Een vrouw aan het huilen krijgen tijdens een date is maar weinigen gegeven, maar ik krijg zoiets moeiteloos voor mekaar. Terwijl ik alleen maar wilde weten wie ze was en wat haar bezighield in het leven. Ook hier was wederom sprake van de helaas wijdverbreide neiging om belangstelling en interesse met bemoeizucht en brutaliteit te verwarren.
Oké, misschien vroeg ik door de zenuwen teveel en te vaak door. Of misschien kwam het gewoon omdat ze mij andersom niets vroeg en ik vergeten was er rekening mee te houden dat de kans groot was dat ook zij dezelfde communicatiemethode hanteerde als mijn ex en de meeste andere aardbewoners. Toen we uiteindelijk afscheid namen, liet ze nog wel los dat ze me toch wel erg aardig vond. Leuk voor de statistiek zullen we maar zeggen.
 

Typerend

Dat ik inmiddels mijn valkuil weet, wil nog niet zeggen dat ik er nooit meer intrap. Van de week moest mijn jongste zoon nog hard lachen omdat ik tijdens de eerste ontmoeting met de moeder van zijn vriendin een opmerking plaatste die hij typerend voor mij vond. De moeder vertelde - meer grappig dan lullig bedoeld - dat ze haar dochter lui vond waarop ik aangaf het een interessante vraag te vinden wat “lui” nou eigenlijk precies inhoudt. Omdat volgens mij niemand te lui is om dingen te doen die hij leuk vindt, kan een lui persoon ook iemand zijn die niet goed weet wat hij leuk vindt. Mijn zoon zei dat ik in staat ben om met iemand die aan me vraagt of alles goed gaat, te gaan discussiëren over de betekenis van het woord "goed". En hij heeft helemaal gelijk, want "goed" is natuurlijk een vaag en relatief begrip...
 

Seksleven

Misschien vond die moeder me vermoeiend. Als ik vraag en (vooral) doorvraag schijn ik dat te kunnen zijn. Of men vindt mij te direct of te brutaal. Ooit vertelde mijn toenmalige vrouw dat ze niet de enige was die vond dat ik soms impertinente vragen stelde. Een buurvouw had dat een keer losgelaten aan haar moeder. Ik kon me wel herinneren dat ik met die vrouw gesproken had, maar gek genoeg kon ik me geen vraag voor de geest halen die in mijn ogen als impertinent zou kunnen worden geïnterpreteerd. Zover ik wist had ik niet naar haar seksleven gevraagd of zo.  
 

Impertinente vermoeiende vragen

Maar inmiddels ben ik erachter dat daarbuiten een hele grote wereld bestaat waarin een vraag sowieso al snel als impertinent wordt gezien als die niet in de sociaal wenselijke vragenbox past. Waarbij een vraag als “Hoe gaat het?” is toegestaan, mits die beantwoord wordt met “Goed”. (Te) eerlijk antwoorden en doorvragen wordt niet zo op prijs gesteld omdat de communicatieraderen soepel draaien en men daar geen zand tussen wenst. Jij zegt gewoon iets en dan zegt de ander iets en dan jij weer en zo gaat dat heen en weer. Is dat nou zo moeilijk?
De vriendinnen van mijn zoons vonden de ondervraging meevallen. Maar ik hield me ook een beetje in. Mijn aanstaande schoondochters (? romanticus als ik ben) ten overstaan van mijn zoons in een eerste gesprek aan het huilen maken, ging mij iets te ver. En naar hun seksleven heb ik niet geïnformeerd. Nog niet. Dat is meer iets voor het tweede gesprek. Ik wil nog geen opa worden. De moeder van de net veertien jaar geworden vriendin van mijn zoon zal me dankbaar zijn. Soms zijn impertinente vermoeiende vragen zo slecht nog niet.

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.Tonko



 

zondag 30 november 2014

167. COLUMN THOMAS PIKETTY, DAGOBERTDUCKTAKS, ECONOMIE, DWDD, LE CAPITAL DU XXI SIÈCLE, TOENAME ONGELIJKHEID TUSSEN ARM EN RIJK (DEEL III - SLOT): "Met ongelijkheid is niets mis. Met extreme ongelijkheid wel."

DAGOBERTDUCKTAKS - ECONOOM THOMAS PIKETTY

 

Geweldige uitvinding

Waar ik me bij een bepaald soort rijke mensen vooral aan kan storen, is hun neiging om het kapitalisme te bejubelen alsof het een of andere geweldige uitvinding is waarbij iedereen gelijke kansen krijgt en waarbij alleen maar die winnaars komen bovendrijven die het letterlijk en figuurlijk het meest hebben verdiend. Omdat zij het hardst hebben gewerkt en omdat zij de economie evenredig aan hun eigen inkomens en vermogens het meest hebben laten groeien.
 

Retorische vraag

Over het feit dat er op deze wereld heel veel mensen zijn die even hard of zelfs harder werken dan zij maar die helaas de omstandigheden niet zo mee hebben (en die zij met wat pech dus zelf ook hadden kunnen zijn), hoor je ze niet. Net als dat ze er niet over zullen beginnen dat hun eigen vermogens toch wel iets meer lijken te zijn gegroeid dan de economie om hen heen. Iets waarvan Piketty in zijn boek heeft aangetoond dat dat gewoon een feit is: de vermogens van de rijksten zijn de afgelopen decennia gemiddeld drie tot vier keer sneller gegroeid dan de economie.
En het zijn natuurlijk niet alleen de vermogens die buitenproportioneel zijn gestegen. Toen in de Verenigde Staten de crisis in 2009 bijvoorbeeld op haar dieptepunt zat, ging 95% van de inkomensgroei naar de rijkste 1 procent. Interessante (maar retorische) vraag: zou dat zijn omdat de kwaliteit in arbeid van die 1 procent nu eenmaal enorm verbeterd is ten opzichte van de overige 99 procent of zou het ermee te maken hebben dat die 1 procent in een positie zit waarin ze zeggenschap heeft over de verdeling van de inkomens?
 

Materialistische vriend

Het doet me denken aan een materialistische vriend van me die als manager bij een bank werkt en die er hard om moest lachen toen daar onder druk van buitenaf bepaalde bonussen werden afgeschaft. Het grappige voor hem was dat als dit gebeurde, de leiding er wel op toezag dat de afgeschafte bonussen ruimschoots werden gecompenseerd door riante salarisverhogingen waardoor ze er zelf allemaal per saldo alleen maar op vooruit gingen.

De factor geluk

In mijn ogen zou het dit soort rijke mensen sieren als ze in elk geval wat meer bescheidenheid en dankbaarheid zouden tonen vanuit het besef dat ze veel te danken hebben aan de factor geluk. Een prachtig voorbeeld hiervan liet Twan Huys twee weken geleden zien in DWDD. Het betreft een fragment uit een speech van Melinda Gates op de Stanford University in San Fransisco waarin ze het heeft over de rol die geluk heeft gespeeld in de carrière van haar man Bill. Waarmee ze in feite de kern van mijn columns hierover perfect samenvat. Behalve hard werken en het nemen van risico’s moeten we nooit vergeten dat een essentieel onderdeel van succes een factor is en blijft die wij niet "verdiend" hebben: geluk. Geluk in de nature en nurture omstandigheden waarin we zijn geboren en opgegroeid. 
 
 
Bill and Melinda Gates
2014 Commencement Speech
Stanford University
Melinda Gates over de rol van geluk (22.20 - 23:10) 
 

Survival of the fittest

Ondanks dat ik er zelf totaal anders over denk, zou ik nog wel enigszins respect kunnen opbrengen voor rijke mensen die in plaats van dat ze een vorm van gepaste nederigheid tonen er gewoon hardop voor uitkomen dat zij alleen maar bezig zijn met een “survival of the fittest” strijd. Waarbij het ieder voor zich is en je het je echt niet kunt permitteren om aan de rest te denken. In feite valt er natuurlijk ook best iets voor te zeggen dat je als zoogdier vindt dat het je goed recht is om een standpunt in te nemen dat in het gehele dierenrijk heerst: het is doden of gedood worden.
 

Sociale consensus

Maar toch hoor ik gek genoeg weinig rijke mensen zoiets zeggen. De fascinerende vraag is waarom niet? Ik denk dat dit simpelweg komt doordat er onder de mensen een sociale consensus heerst die samengevat erop neerkomt dat wij vinden dat wij het niveau zijn ontstegen waarop dit soort primair, dierlijk gedrag plaatsvindt. Wij mensen kunnen wél (of meer) aan anderen denken! Om die reden is het onder de mensen toch behoorlijk “not done” om ervoor uit te komen dat je alleen maar aan jezelf denkt en dat de rest je maar weinig kan schelen.
Het is precies als een wielrenner a la Lance Armstrong die op de vraag of hij ooit doping heeft gebruikt, slim antwoordt dat hij heel vaak is gecontroleerd en dat er nooit iets is gevonden. Zo’n wielrenner kan ook gewoon “Nee” zeggen, maar omdat liegen in onze maatschappij wordt gezien als sociaal onwenselijk beantwoordt hij de vraag op zo’n manier dat hij niet liegt wat hem een beter gevoel geeft.

Ontzettend hypocriet

Ik weet niet of ik nou blij moet zijn met dit soort vormen van sociale consensus of juist kwaad. Ik kan blij zijn omdat het de indruk (beter: illusie) wekt dat er onder de mensen een soort objectief goed-en-kwaadbesef leeft waarbij we het er allemaal over eens zijn dat liegen onder het kwade valt en denken aan anderen onder het goede. Maar ik kan ook boos worden, omdat het allemaal zo ontzettend hypocriet is.
De gemiddelde mens liegt ongelofelijk vaak (zie bijvoorbeeld column 75) en is over het algemeen niet zo’n liefhebber van eerlijk delen. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar hoe vaak kinderen liegen en hoeveel moeite zij hebben met (eerlijk) delen. Je kunt dit afdoen met de opmerking dat het nog kinderen zijn die nog een boel moeten leren. Maar de interessante vraag is of als (!?) ze later als volwassenen minder liegen en meer delen ze dit doen omdat ze van gedachten zijn veranderd of omdat ze beseffen dat dat sociaal wenselijk gedrag is wat er van hun verwacht wordt. Maar waarvan je je ondertussen kunt afvragen of ze diep in hun hart eigenlijk niet stiekem net zo primair zouden willen reageren als dat ze als kind deden.
 

Onbewoond eiland

Over de discussie rondom delen en sociale druk/wenselijkheid ken ik nog een goede case. Stel eens voor dat een groep van honderd mensen aanspoelt op een onbewoond eiland waarop zich één grote kist met voedingsmiddelen bevindt. De groep is qua samenstelling een perfecte afspiegeling van de mensheid (man, vrouw, regio, ras, geloof, seksualiteit, intelligentie, kracht etc.).
Wat er vervolgens ook gebeurt, durf ik gerust te stellen dat niemand van de groep het alleen of met één of twee anderen in zijn hoofd zal halen om zich snel negentig procent van de voorraad toe te eigenen. Iets wat kijkend naar de verdeling tussen arm en rijk in de wereld in het gewone leven volstrekt normaal is, zal op dit eiland niet snel gebeuren. Waarom eigenlijk niet?
Ten eerste omdat dit soort gedrag als sociaal onwenselijk zal worden gezien. En het bovendien simpelweg door de groep niet zal worden geaccepteerd. Sterker nog, ik denk dat je serieus moet uitkijken dat je in zo’n geval niet wordt gelyncht. En ten tweede omdat het nogal uitmaakt of je ergens in de luwte kunt graaien ten koste van anderen of dat je in het zicht van deze mensen je hebzucht zo open en bloot tentoonspreidt.
 

Schaamte

Misschien hard maar het is een beetje te vergelijken met de keus tussen het een voor een doodschieten van allemaal joodse vrouwen en kinderen die je aankijken of dat je ze allemaal tegelijk "mag" vergassen door een blik Zyklon B-korrels door een dakluik leeg te gooien. Je bent vanuit je ego druk bezig je eigen hachje te redden of te verbeteren, maar je voelt ergens (door sociale druk van buitenaf of is het toch gewoon je geweten?) iets van schaamte in de manier waarop je dat doet en dus doe je dat liever zoveel mogelijk onopvallend en buiten beeld. 
Waarmee ik weer terugkom op mijn stelling in deel I dat je tijdens het analyseren van het menselijk gedrag uiteindelijk steeds weer op het naakte ego zult stuiten. 
 

Conclusie

Wil jij leven in een wereld waarin de verhouding tussen arm en rijk zo scheef is dat de 85 rijkste mensen evenveel geld hebben als de helft van de totale wereldbevolking en waarbij het duidelijk is dat deze kloof tussen arm en rijk alleen nog maar groter en groter zal gaan worden? Dat is wat mij betreft de (voor mij persoonlijk retorische) kernvraag hier.
Voor degenen die hierop “Ja” antwoorden vanuit de overtuiging dat dit nu eenmaal het gevolg is van de survival of the fittest waarmee we allen te maken hebben, kan ik nog wel respect opbrengen.
Voor degenen die hetzelfde antwoord geven vanuit de overtuiging dat het kapitalisme voor de economie het meest eerlijke en rechtvaardige systeem is waarin iedereen gelijke kansen heeft, kan ik dat niet. Dan ben je in mijn ogen op zijn zachtst gezegd heel naïef. Of je vindt het systeem vooral eerlijk en rechtvaardig omdat je weet dat jij in elk geval toch als een van de winnaars eruit zult komen. Waarbij je jezelf voorhoudt dat jouw kwaliteiten en werklust het verschil zullen maken en de anderen er dan maar harder voor hadden moeten werken. Bovendien hebben zij het recht niet om te zeuren aangezien jij evenredig aan je toegenomen inkomen en vermogen bijdraagt aan een verbetering van de economie en zij daar lekker van meeprofiteren.  
 

Beste slotwoord

Ach, het beste slotwoord komt van Thomas Piketty zelf: “Met ongelijkheid is niets mis. Met extreme ongelijkheid wel.”

Tonko


Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.



zaterdag 29 november 2014

166. COLUMN THOMAS PIKETTY, DAGOBERTDUCKTAKS, ECONOMIE, DWDD, LE CAPITAL DU XXI SIÈCLE, TOENAME ONGELIJKHEID TUSSEN ARM EN RIJK (DEEL II / III): Mijn God, zat de wereld maar zo simpel in elkaar

ONDERWERPEN: DAGOBERTDUCKTAKS - ECONOOM THOMAS PIKETTY

 

zelfbeschermingsmechanisme

Mijn standpunt dat ongelijkheid tussen de mensen op deze wereld door nature en nurture factoren van essentieel belang is voor het wel of niet behalen van financiële rijkdom lijkt me niet gewaagd en zelfs gewoon een gegeven. Toch lijkt dat het voor veel mensen niet te zijn. Hoe verschillend mensen ook zijn, zie je op dit punt ook grote overeenkomsten. Zo kun je bijvoorbeeld gerust stellen dat over het algemeen geldt dat hoe beter mensen het financieel hebben, hoe groter de kans is dat ze tot de survival-of-the-fittestgroep behoren en dat hoe slechter ze het hebben hoe groter de kans is dat ze in de sociale groep zitten (zie deel I).
Hierachter zit weer het simpele patroon dat mensen geneigd zijn hun successen geheel toe te wijzen aan hun eigen kwaliteiten, terwijl als ze falen of het lukt niet zoals ze willen het geheel zal worden toegeschreven aan externe factoren of pech. Noem het een vanuit de primaire oerdrift gecreëerd zelfbeschermingsmechanisme om te voorkomen dat we kritisch naar onszelf moeten kijken. 


Geluk en pech

Niet altijd maar wel vaak ligt de waarheid in het midden en dat geldt zeker hier. Natuurlijk kun je door je talent en doorzettingsvermogen heel ver komen. Maar waar de een met deze (meer nature dan nurture) kenmerken daadwerkelijk doorbreekt en rijk wordt, gebeurt dat met de ander niet. Grootste verschil: de mate van geluk en pech in de (overige) omstandigheden. Iets waar je - of je wilt of niet - echt totaal geen invloed op hebt. Ook binnen Nederland is het nogal een verschil of je geboren wordt als zoon van een bankdirecteur in Bloemendaal of dat je geboren wordt in de Schilderswijk in Den Haag als zoon van een werkloze alcoholist.

Oliedomme man

Toch valt het mij op dat je veel rijke mensen in de door Piketty ontstane discussie hoort verkondigen dat ze er gewoon hard voor hebben gewerkt en het dus letterlijk en figuurlijk verdiend hebben. Alsof alle anderen op deze wereld precies hetzelfde hadden kunnen verdienen als zij als ze maar iets beter hun best hadden gedaan. Precies als die oliedomme man uit column 114 die aangaf het geweldig nieuws te vinden dat de 85 rijkste mensen in de wereld evenveel (!) geld blijken te hebben als de armste helft van onze wereldbevolking (3½ miljard mensen). Omdat dit nieuws die 3½ miljard mensen zou moeten motiveren om óók zo hard te gaan werken om dat te bereiken.
 

Luie donders

Mijn God, zat de wereld maar zo simpel in elkaar dat voor iedereen in deze wereld geldt dat naarmate je harder werkt je evenredig meer geld verdient en vice versa. Dat zou nog eens eerlijk zijn! Maar laten we eerlijk (!) zijn: daar is op deze wereld natuurlijk helemaal geen sprake van.
Wie zonder met zijn ogen te knipperen beweert dat het bijvoorbeeld eerlijk is dat een voetballer als Ronaldo meer dan tweehonderdduizend euro per dag verdient en een miljard mensen op deze wereld voor hun werk minder dan een dollar per dag krijgen, liegt of geeft een wel hele vreemde betekenis aan het woord eerlijk. Als Ronaldo er nou tweehonderdduizend keer zo hard voor moet werken als die miljard luie donders, kan ik me er nog iets bij voorstellen.
Nou is “hard werken” een subjectief begrip, maar een (objectief) feit is wel dat als je kijkt naar de gemiddelde werkweek van een profvoetballer je gerust mag concluderen dat die miljard mensen gemiddeld veel meer arbeidsuren zullen maken dan een Ronaldo. Ik durf zelfs nog een stap verder te gaan door te stellen dat die persoon die fysiek en psychisch het meest en hardst werkt van iedereen op deze wereld eerder tot het (grote) armere deel van de bevolking zal behoren dan tot het (heel kleine) rijke deel.


Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.



 

donderdag 27 november 2014

165. COLUMN THOMAS PIKETTY, DAGOBERTDUCKTAKS, ECONOMIE, DWDD, LE CAPITAL DU XXI SIÈCLE, TOENAME ONGELIJKHEID TUSSEN ARM EN RIJK (DEEL I / III - VERVOLG KOMT HIERNA): "Some are more equal than others"

ONDERWERPEN: DAGOBERTDUCKTAKS - ECONOOM THOMAS PIKETTY

 

Dagoberducktaks

Bij DWDD gisteravond ging het over de tien woorden die Van Dale Uitgevers weer heeft genomineerd voor de titel "Woord van het jaar". Eén van die woorden is “dagobertducktaks”, de extra belasting voor heel rijke mensen. Natuurlijk kan dit woord niet los worden gezien van de wereldberoemde Franse econoom Thomas Piketty die een paar weken geleden nog op uitnodiging van de Tweede Kamer in ons land was om zijn belangrijkste conclusies uit zijn bestseller “Le Capital du XXI siècle” te bespreken (een commercieel slimme knipoog naar “Das Kapital” uit 1867 van Karl Marx).
Waarom Thomas Piketty in tegenstelling tot veel collega-economen wél internationaal is doorgebroken met een bestseller over economie, komt vooral omdat Piketty niets aan het toeval heeft overgelaten door zijn stellingen in zijn boek stevig te onderbouwen met uitgebreide data, feiten, analyses en statistieken. Daar waar andere economen al decennialang uiteenlopende beweringen plegen te doen die regelmatig meer op gevoelens dan op feiten lijken te zijn gebaseerd, zijn vriend en vijand het erover eens dat Piketty meer recht van spreken heeft door zijn uitvoerig onderbouwd onderzoek.
Wat Piketty samengevat in zijn boek aantoont, is dat het rendement op vermogen groter is dan de groei van de economie. Afgezien nog van de (enorme) verschillen in lonen wereldwijd, is hierdoor een situatie ontstaan waarin de tot stand gekomen inkomensverschillen tussen rijk en arm in de toekomst alleen maar groter en groter zullen worden waardoor het op den duur zelfs een gevaar zal gaan vormen voor de democratie. De kern van democratie is tenslotte dat iedereen een gelijke stem heeft, maar in een samenleving waarin een kleine groep de volledige financiële macht heeft, is dat een illusie. Waardoor de kans op onvrede, instabiliteit en oorlogen zal toenemen.
Een mogelijkheid die Piketty aandraagt om de ongelijkheid te verkleinen is het zwaarder belasten van de vermogens: de dagobertducktaks.    
 

Steeds terugkerende patronen

Ik ben geen econoom. Sterker, hoe breed ik ook geïnteresseerd ben, heeft het onderwerp economie mij altijd weinig kunnen boeien. Dat zal ermee te maken hebben dat als je aan economie denkt, je meteen aan geld denkt en ik zelf ervan overtuigd ben dat in die samenleving (mijn Utopia) waarin mensen het meest gelukkig zullen zijn geld helemaal niet bestaat. Ja, ook ik heb geld nodig, maar verder doet het mij niets. Maar dat is een andere discussie.
Desalniettemin ben ik er in mijn leven inmiddels ook achtergekomen dat het leven een stuk simpeler in elkaar steekt dan ik altijd dacht. Als je op zoek naar de waarheid alles in het leven door gaat analyseren kom je uiteindelijk uit op een aantal steeds terugkerende patronen die de werkelijkheid een stuk duidelijker en verklaarbaarder maken. Als iemand mij vraagt om dé filosofie van Tonko Lumn in één zin samen te vatten dan is het deze zin wel.
Als je bijvoorbeeld kijkt naar een willekeurig mens en je gaat bepaald gedrag van hem analyseren in een poging het te verklaren dan is de kans groot dat je door alle ruis heen uiteindelijk gewoon zal stuiten op het ego. Deze ruis kan bijvoorbeeld bestaan uit een vlotte babbel die verhullend werkt voor allerlei achterliggende angsten, onzekerheden en ware (veelal egocentrische en egoïstische) motieven. De mens is en blijft gewoon een dier dat voor alles gaat voor de primaire, vanuit het ego ontsprongen behoeftes.
 

Twee groepen mensen

Dus zonder vanuit het perspectief van een econoom in te gaan op details kan ik vanuit mijn analyserend vermogen kijkend en zoekend naar patronen en de waarheid wel iets vertellen over de essentie van het boek van Thomas Piketty en over de reden waarom er (vooral onder de rijken) zoveel ophef over is ontstaan.
Om mijn punt duidelijk te maken, zal ik het een en ander simplificeren en chargeren. Bijvoorbeeld door te stellen dat je mensen op basis van hoe ze in het leven staan - en dan met name op het gebied van hun omgang met geld en middelen - in twee groepen kunt indelen. 
 

Survival of the fittest groep

Aan de ene kant heb je de mensen die bewust dan wel onbewust het uitgangspunt hanteren dat ze in een harde wereld leven en ze dus in de eerste (en soms zelfs laatste) plaats aan zichzelf en hun familie moeten denken om te overleven. Het is ieder voor zich, je moet hard werken en pakken wat je pakken kan, want het leven is al zo kort. Als ze krijgen wat ze hebben willen, zijn ze gelukkig. Ongeacht wat anderen krijgen en hebben. Noem het de “survival of the fittest” groep. 

Sociale groep

Aan de andere kant heb je de mensen die bewust dan wel onbewust als uitgangspunt hebben dat, wellicht juist omdat het een harde wereld is, ze niet (willen) vergeten dat ze met andere mensen samenleven en ze dus behalve aan zichzelf en hun familie ook aan (delen met) anderen denken. Bij de beoordeling van geluk kijken ze niet alleen naar zichzelf maar ook naar anderen en het groter geheel. Noem dit de sociale groep.
 

Kapitalisme vs. socialisme en communisme

Zwart-wit bekeken kun je stellen dat het kapitalisme is voortgevloeid uit het eerste uitgangspunt en het socialisme en (meer radicale) communisme uit het tweede.
Het kapitalisme wil zo min mogelijk bemoeienis van de overheid omdat het recht van de sterkste moet gelden: je hebt zelf in de hand wat er van je terechtkomt en als je maar hard genoeg werkt, kun je bereiken wat je wilt.
Het socialisme en het communisme in oorsprong willen ter bescherming van alle burgers juist overheidsbemoeienis die erop toeziet dat alles zo eerlijk mogelijk wordt verdeeld. Waarbij het mij overbodig lijkt te vermelden dat het communisme in de praktijk al heel snel is gaan afwijken van de theorie. De reden waarom dit gebeurde, beschreef George Orwell al in 1945 voortreffelijk in zijn meesterlijke persiflage op de Russische Revolutie “Animal Farm” en kan worden samengevat in een paar woorden: egoïsme, hebberigheid en de behoefte aan macht. Leuk en aardig het idee dat “Everyone is equal” zo lang als we daarbij maar niet vergeten dat “Some are more equal than others.”
 

Rekening houden met verschillen tussen mensen

Wat de twee groepen naar mijn mening vooral onderscheidt, is dat de sociale groep meer rekening lijkt te houden met de verschillen tussen mensen terwijl de survivalgroep daar geen boodschap aan lijkt te hebben.
Als iemand die “de waarheid” poogt te zoeken, ben ik gek op feiten. Een van de feiten in dit verhaal is dat mensen per definitie ongelijk zijn en dat de factoren geluk en pech hierin een essentiële rol spelen. Geluk of pech kan bijvoorbeeld net dat verschil maken tussen geboren worden in een welvarend gezin in Europa of geboren worden in een van de armste landen in Afrika. Een miljonair uit een welgestelde familie in de Verenigde Staten zal een overtuigd kapitalist zijn, maar de interessante vraag is of hij dat ook zou zijn geweest als hij als zoon van onaanraakbaren (de laagste kaste) in India zou zijn geboren.
Afgezien nog van de locatie waar je geboren wordt, heb je natuurlijk met nog veel meer factoren te maken die ongelijkheid veroorzaken. Vat het simpel samen in de nature- (genen, intelligentie, fysieke en geestelijke gesteldheid etc.) en nurture-factoren (opvoeding, sociale omgeving, peergroepen etc.).  
 

Tabula rasa

Stel dat iedereen op deze wereld wordt geboren zoals filosofen als Aristoteles, Thomas van Aquino en John Locke vroeger dachten: als ongeschreven blad (“tabula rasa” - ongeschreven plank). En daar bovenop groeit iedereen ook nog eens op in vergelijkbare nurture-omstandigheden. In dat geval zou ik de grootste voorstander van het kapitalisme zijn: je begint allemaal op hetzelfde punt en dus is het helemaal aan jou wat je er verder van maakt. Eerlijker kan niet. Succes ermee!
Maar de werkelijkheid is compleet anders. Ieder mens is verschillend waardoor voor de één kans op succes en rijkdom veel groter zal zijn dan voor de ander. Wie weet loopt er op het moment dat ik dit schrijf wel ergens in Afrika een jongetje/meisje naar water te zoeken dat de potentie en genialiteit van een Bill Gates heeft maar waar we nooit achter zullen komen eenvoudigweg omdat de omstandigheden daar dat voorkomen.

Vervolg komt hierna.
 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.Tonko

 

 

zondag 23 november 2014

164. COLUMN ISLAMITISCHE STAAT (I.S.), ONTHOOFDINGEN, WIE VAN DE DRIE, WIL DE ÉCHTE GOD NU OPSTAAN?: "Dat heeft zo'n Schepper als jij toch niet nodig?"

ONDERWERPEN: ACTUALITEIT - I.S. - GOD - WIE VAN DE DRIE
 

Wie van de Drie

Stel, nog éénmaal komt er een speciale aflevering van het bekende televisiespelprogramma “Wie van de Drie”. Het publiek ziet drie indrukwekkende silhouetten achter een gordijn, het doek gaat omhoog en de drie personen stellen zich aan het publiek en het vierkoppige panel voor.
 
“Mijn naam is God.”
“Mijn naam is God.”
“Mijn naam is God.”
 
Speciaal voor deze gelegenheid heeft God Himself drie personen uit het dodenrijk meegenomen: wijlen presentator Herman Emmink tezamen met wijlen panelleden Albert Mol en Kees Brusse. Het panel wordt gecompleteerd door twee nog levende oud-panelleden: Sonja Barend en de nog altijd zeer populaire Martine Bijl die gelukkig een gaatje in haar agenda heeft kunnen vrijmaken tussen al haar werkzaamheden door voor Heel Holland Bakt (op mij na dan).
 
Herman Emmink leest van zijn kaartje voor:
 
“ ’Mijn naam is God.
 
Als schepper van het heelal en al het bestaande - en dus ook van u - heb ik een hele drukke baan waarin ik eigenlijk tijd (overigens ook door mij gecreëerd) tekort kom om alles in goede banen te leiden.’
 
was getekend: God.”
 
Ook nu weer draait het om die ene vraag: wie van de drie? Wie van deze drie is nu de enige échte God? De spanning in deze speciale aflevering stijgt per minuut. Nooit eerder heeft het publiek zo halsreikend uitgekeken naar het moment suprême waarop Herman Emmink de verlossende slotvraag mag stellen. Eindelijk is het dan zover:
 
“Wil de echte God nú opstaan?”
 
Na wat (voorspelbare) schijnbewegingen van de twee nep-Goden rijst uiteindelijk de enige ware Almachtige op uit zijn zetel.  
 
Nee, het is niet de God van de christenen (die met die zoon) die op stoel 1 zat.
Nee, het is ook niet de God van de joden (die zonder zoon) die op stoel 2 zat.
Maar de enige ware God blijkt verrassend genoeg (behalve voor de moslims) toch gewoon Allah op stoel 3 te zijn!
 

Die verdomde I.S.

En niet zomaar Allah, nee gedurende de uitzending blijkt al snel dat het gaat om exact dezelfde Allah waar de Islamitische Staat ons allemaal de laatste tijd zo overenthousiast en volhardend op attent heeft trachten te maken. Had die verdomde I.S. het al die tijd toch gewoon bij het rechte eind! En wij maar denken dat ze niet spoorden. 
Helaas hebben Allah en de twee nep-Goden het spel niet zo goed gespeeld waardoor ze niet veel geld hebben gewonnen. Alle panelleden hebben de vraag wie van de drie de echte God was goed beantwoord.
 

Walging

Wat overigens geen verrassing genoemd mag worden, aangezien naarmate het spel vorderde het iedereen steeds duidelijker werd dat kandidaat nummer drie een geloofsfanatisme tentoonspreidde waar de andere twee nog een puntje aan konden zuigen. Zo bleek Hij bijvoorbeeld niet in staat om zijn walging over het in Zijn ogen ongelovige panel en publiek te kunnen onderdrukken. Met name de arme homoseksuele Albert Mol moest het continu ontgelden. Hoe grappiger Albert probeerde te zijn, hoe geïrriteerder kandidaat drie reageerde.
Toen Allah tegen het einde van het spel nog persé kwijt wilde dat er na de uitzending koppen zouden gaan rollen, twijfelde geen panellid meer over zijn/haar definitieve keuze: viermaal bordje nummer drie werd omgedraaid en met succes.
De lach op de gezichten van de panelleden verdween echter snel toen Allah liet weten zijn woorden rap in daden te zullen omzetten. Zijn toevoeging dat Hij geen grap maakte, was overbodig. Zelfs de ook niet bepaald van humor overlopende nep-Goden was het al opgevallen hoe serieus en humorloos kandidaat drie de vragen beantwoordde. 
 

Russisch Roulette

Wat begon als een leuk spelletje begon nu toch steeds meer aan te voelen als een spelletje Russisch roulette. Zeker toen de toch al dode Kees Brusse de moed bijeenraapte om wat olie op het vuur te gooien door zich tegenover Allah hardop af te vragen waarom Hij als Almachtige het zaaien van angst toch zo noodzakelijk achtte om mensen ervan te overtuigen om Hem te volgen. Blijkens de opmerking die Kees naar Allah maakte, had hij bij leven nog de gelijknamige theatershow uit 1994 van Herman Finkers gezien: “Dat heeft zo’n jongen (lees: Schepper) als jij toch niet nodig?” 
 

Een beetje God zou dat moeten weten

Kees had een punt. Je wilt als Opperwezen toch gewoon veel liever dat de mensen in Jou geloven omdat ze zien dat Jij goed en liefdevol bent en ze aldus aanvoelen dat Jij de enige juiste weg bent? Wat voor bevrediging geeft het een Almachtige in godsnaam als de I.S. straks de hele wereld namens Hem verovert en iedereen dwingt om moslim te worden en daar enkel en alleen in slaagt omdat iedereen bang is anders zijn kop er (letterlijk) niet bij te houden? Wat is de lol daaraan?
Angst creëren werkt een tijd. Maar probleem is dat het vroeg of laat tegen je gaat keren en als een boemerang terugschiet. Een beetje God zou dat moeten weten. Menig dictator kan erover meepraten.
 
Ik hoop maar dat er nooit zo’n speciale “Wie van de Drie” uitzending komt. Of dan in elk geval met een andere "winnaar" of een andere, liefdevolle Allah. Maar als ie komt, ga ik zeker kijken. Tenzij “Heel Holland Bakt” op de andere zender is natuurlijk. 
 

 

Tonko

 

Wil je reageren op deze column? Ik hoor graag jouw mening!
Klik onderaan dit blog op "(Geen) opmerkingen" en plaats je reactie.

 
 
Wie van de Drie: Albert Mol, Martine Bijl en Kees Brusse